Het is al wat jaren geleden dat een laatste algemene inleiding in het denken van de geesteswetenschappen verscheen. Ik denk dan aan Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen van Michiel Leezenberg en Gerard de Vries uit 2001, dat in 2017 een herziene druk kreeg maar op dit moment nieuw niet meer leverbaar is. Dus toen ik recent het boek Cultuur en betekenis van Eddo Evink, in de boekhandel zag liggen, wat ik meteen geïnteresseerd. Toch moet ik erkennen dat het lezen van dit boek op een teleurstellende ervaring uitliep.
Evink is hoogleraar Filosofie van techniek, media en cultuur aan de Faculteit Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit. Wat me echter direct positief opiel, is dat Evink over het algemeen een niet al te hoogdravend academische stijl van schrijven heeft. Over het algemeen leest het boek plezierig, en die stijl zal ook studenten ongetwijfeld bevallen.
Voorgeschiedenis en hermeneutiek
Evink begint zijn boek met historisch opgezet deel met daarin een beschrijving van de voorgeschiedenis van de geesteswetenschappen en van de hermeneutiek – de ‘kunst van het duiden’ die in alle disciplines van de geesteswetenschappen op eigen manier is doorgedrongen. Evink definieert ‘geesteswetenschappen’ niet, evenmin als het begrip ‘cultuur’, waarmee het boek begint. Dat is ondoenlijk, zegt hij, en daarin hij in zeker opzicht gelijk, maar het blijft onbevredigend als vervolgens in het hele boek die termen een cruciale rol blijken te spelen. Er blijft nóg een cruciale term uit de titel van het boek onbesproken: betekenis. Ik kom hier later op terug.
Het eerste deel van het boek is verreweg het meest leesbare en interessante deel, hoewel Evink erg aan de oppervlakte blijft, door de geschiedenis (tot en met Gadamer) heen vliegt en ook de (voor de geesteswetenschappen tamelijk fundamentele want formatieve) discussie over verschillen tussen natuur- en geesteswetenschappelijke methoden hooguit even aanraakt.
Gadamer wordt in een notendop behandeld. Slechts de meest centrale ideeën van deze grondlegger van de moderne hermeneutiek worden beschreven. Evink behandelt niet Gadamers ideeën over autoriteit en traditie; die komen later ter sprake (zie p. 141-146) wanneer het gaat om Habermas’ discussie met Gadamer. Dan worden die begrippen echter niet toegelicht of uitgelegd, waardoor studenten makkelijk kunnen gaan denken (zo weet ik uit eigen ervaring) dat Gadamer het heeft over tradities als Koningsdag, de kerstboom of Sinterklaas.
Thematische perspectieven
In deel 2 begint een overzicht van de periode na Gadamer. Evink verlaat hier het historische overzicht, door vanaf hier thematisch te werk gaan. In deel 2 worden de geesteswetenschappelijke ‘perspectieven’ van structuralisme, psychoanalyse en kritische theorie besproken. Ook hier is de bespreking erg oppervlakkig en wordt daarmee veelal onbegrijpelijk. Zo vliegen structuralisten als Ferdinand de Saussure, Ronan Jakobson, Claude Lévi-Strauss en Roland Barthes voorbij. Evink vat hun vaak complexe denkwijzen in luttele pagina’s samen. Wat structuralisme en semiotiek precies zijn of doen en waarom ze nuttig zijn wordt amper duidelijk. Dit zal voor beginnende studenten hard werken worden. Eenzelfde kritiek geldt voor de hoofdstukken over psychoanalyse en kritische theorieën, hoewel die minder voorkennis vereisen dan het hoofdstuk over structuralisme.
In deel 3 gaat het om een integratie tussen de meer kritische benaderingen uit deel 2 en de hermeneutiek waarmee deel 1 besloten werd. Twee denkers staan hierin centraal: Paul Ricoeur en Jacques Derrida, die ieder een hoofdstuk krijgen. Ook hier treft weer de oppervlakkigheid. Het is alsof Evink een aantal encyclopedieën heeft doorgespit en de artikelen heeft samengevat. Ik vraag me af hoeveel Evink zelf van deze denkers heeft gelezen. Van Ricoeur wordt in de voetnoten alleen één artikel geciteerd. Derrida wordt bij Evink onbegrijpelijk, hoewel Evink ook duidelijk maakt dat dit deels ook een opzettelijke strategie van Derrida zelf was. Hoe dan ook, ik vrees dat ook deze hoofdstukken voor beginnende studenten vooral abracadabra zullen zijn en dat ze de relevantie van de inzichten van deze denkers niet zullen oppikken.
Invloed van techniek en AI op de geesteswetenschappen
Deel 4 ten slotte, gaat over nieuwe ontwikkelingen omtrent postkolonialisme, gender, de invloed van techniek (AI, digitalisering) en klimaatverandering op de geesteswetenschappen. Je zou verwachten dat Evink vanwege de actualiteit van al deze topics een pleidooi geeft voor de relevantie van de geesteswetenschappen als academische discipline, maar die ontbreekt volledig in dit boek. Nut en noodzaak van de geesteswetenschappen blijven onbesproken.
Het hoofdstuk over gender en postkolonialisme vond ik leesbaar en overzichtelijk, maar ook weer erg beknopt en oppervlakkig. Het hoofdstuk over techniek, digitalisering en klimaatverandering is chaotisch, en dat heeft ermee te maken dat Evink hier juist weer veel technische details bespreekt. Logisch, want het is zijn expertise. Dát deze zaken invloed hebben op de geesteswetenschappen, mag duidelijk zijn. Evink maakt helaas nergens met een voorbeeld duidelijk wat die invloed precies behelst.
Even bekroop me de neiging om het boek regelrecht bij het oud papier te gooien, toen ik deze passage las over de vermeende revolutionaire invloed van AI op de geesteswetenschappen: ‘… geesteswetenschappers [houden] zich bezig met het interpreteren van de – vaak unieke – betekenis van wat door mensen is gemaakt of gedaan. Deze functie kan nu worden overgenomen door algoritmen, die ook unieke dingen met betekenis produceren, die sprekend lijken op wat mensen met een bewuste intentie zouden kunnen maken’ (p. 226).
‘Betekenis’ centraal
Hier wreekt zich het feit dat Evink nergens uitlegt wat er met ‘betekenis’ bedoeld kan worden. Die discussie ga ik hier ook niet voeren. Echter, van iemand die zichzelf hoogleraar Filosofie van techniek, media en cultuur noemt, zou je toch verwachten dat hij weet dat AI helemaal niet uit zichzelf zaken van betekenis produceert, omdat AI geen enkel benul heeft van betekenis.
De algoritmes van AI weten niet wat betekenis is; hun producten zijn louter het resultaat van kille berekeningen op basis van nullen en enen. Het zijn mensen die deze producten betekenisvol beschouwen en er dus betekenis of waarde aan toekennen. Bovendien worden die producten als betekenisvol gezien, precies omdat mensen de algoritmes zodanig hebben aangepast, dat er bruikbare (lees: betekenisvolle) producten uit voortvloeien. En die algoritmes, ten slotte, worden getraind op basis van informatie die mensen aan de AI voeren. Evink suggereert in de geciteerde passage dat AI de ‘kunst van het duiden’ oftewel hermeneutiek beheerst, terwijl dit in feite helemaal niet het geval is. Het is de mens die de regels zodanig heeft aangepast, dat diezelfde mens betekenis aan het eindproduct van AI toekent of erin herkent.
Gebrek aan helderheid
Nu lijkt dit slechts één passage in een boek van bijna 300 pagina’s. Waar maak ik me druk om? Waarom die passage mij mateloos stoorde, was het feit dat die passage mij precies de zwakke plek van het hele boek liet zien: het gebrek aan helderheid over wat ‘betekenis’ nou eigenlijk is.
Laat het me zo formuleren: Eddo Evink staat als auteur op het boek vermeld, maar het zou me niet verbazen als dit boek volledig door een AI geschreven zou zijn. De inhoud ervan is encyclopedisch en beschrijvend van aard. Laat een AI grasduinen in boeken en artikelen over de geesteswetenschappen en zo’n AI zou moeiteloos een boek als dit kunnen produceren. Zo’n AI zou kunnen ontdekken dat de geesteswetenschappen inderdaad draaien om de bestudering van cultuuruitingen, bijvoorbeeld van teksten of kunstwerken.
Wat een AI echter zou missen – en dat is ook wat Evink in de genoemde passage mist – is dat betekenis daarin centraal staat: betekenis in de zin van datgene what matters to people!
Dát Hamlet door de geesteswetenschappen bestudeerd wordt, kan een AI prima beschrijven, inclusief een samenvatting van alle ideeën en theorieën die geesteswetenschappers in de loop der tijden over dit stuk van Shakespeare hebben opgeworpen. Maar een AI zou niet kunnen zeggen waarom die tekst mensen al eeuwenlang boeit en het leven van lezers verandert. Een AI zou alle mogelijke interpretaties van de beroemde frase To be or not to be, that is the question! kunnen geven, maar zou geen benul hebben waarom mensen zo door die frase geraakt worden.
De centrale vraag die ten grondslag ligt aan de geesteswetenschappen en die aangeeft waarom mensen zich met kunstwerken en teksten bezighouden, wordt door de theoloog Martien Brinkman in een vraag verwoord: ‘kan een tekst [of muziekstuk, of kunstwerk, of…] ook de waarheid van óns leven onthullen, bijdragen aan de verheldering van ons eigen bestaan?’ (Martien E. Brinkman, Hoe mijn God veranderde: Een reisverslag. Utrecht: KokBoekencentrum, 2022, p. 42). Het is precies die vraag waar AI niet mee uit de voeten kan.
Wat is de mens?
Evink schrijft in het ‘besluit’ van dit boek: ‘Het begrijpen van wat betekenisvol is, is een kwestie van interpretatie. Daarom was Wat is interpretatie? lange tijd de werktitel voor dit boek’ (254). Ik vind dat onbegrijpelijk. Als er iets aan dit boek ontbreekt, dan is het een analyse van wat ‘betekenis’ nu eigenlijk inhoudt. Betekenis is niet louter een functie zoals in het structuralisme, namelijk de verwijzing van een betekenaar. Het is niet louter het uitleggen en begrijpen van een tekst of kunstwerk in een historische context. Betekenis is uiteindelijk datgene wat het menselijk leven zinvol maakt, dat wat mensen ertoe doet besluiten ’s ochtends uit bed te komen, dat wat het antwoord is op het raadsel van Camus (verwoord in De mythe van Sysifus) waarom in een absurd universum de mensen niet massaal zelfmoord plegen. Het is ook datgene wat de mensen ertoe drijft om kunst en cultuur tot zich te nemen of zelf te gaan maken.
Tot nu toe ontbreekt het aan signalen dat welke AI ook in staat is om die opvatting van betekenis – die het fundament is van de geesteswetenschappen – te begrijpen, te verstaan. En dat komt precies omdat hermeneutiek weliswaar een discipline is die beoefend kan worden – op verschillende manieren, zoals Evink laat zien. Maar hermeneutiek is ook een weerspiegeling van wat de mens ten diepste is. De mens is een hermeneutisch wezen, dat is precies wat Heidegger en Gadamer duidelijk probeerden te maken. De mens is voortdurend bezig zich te verwonderen over de wereld om hem/haar/hen heen en na te denken over de plek die de mens inneemt in het geheel. Natuurwetenschappen denken op een eigen manier en met eigen methoden over die vraag na. De geesteswetenschappen pro/beren na te gaan hoe die vraag in de cultuur gestalte heeft gekregen door naar cultuuruitingen te kijken. (En ja, ook de natuurwetenschappen zijn onderdeel van de cultuur en kunnen dus geesteswetenschappelijk bestudeerd worden!)
Ten diepste draaien de geesteswetenschappen dus om de vraag: Wat is de mens? Precies die vraag lijkt Evink volledig over het hoofd te zien. Die vraag komt in het boek niet ter sprake. Komt dat omdat die vraag teveel voor de hand ligt? Of komt dat omdat Evink een specifieke, functionalistische visie op ‘betekenis’ heeft, een functie die ook AI kan uitoefenen?
Conclusie
Eddo Evink is dapper dat hij het heeft aangedurfd om een inleidend boek over de filosofie van de geesteswetenschappen te schrijven. Maar ik kan niet anders dan dat dit boek op veel fronten tekort schiet.
Daarmee concludeer ik dat we opnieuw in de situatie verkeren dat er in het Nederlands geen adequate inleiding in de filosofie van de geesteswetenschappen voorhanden is. En dat in een tijd waarin de geesteswetenschappen in een diepe existentiële crisis verkeren omdat het publieke én academische onbegrip omtrent functie, missie, methode en relevantie van de geesteswetenschappen op een hoogtepunt is…
Cultuur en betekenis: Filosofie van de geesteswetenschappen
Eddo Evink.
Amsterdam: Boom, 2024. Paperback. 286 pp.
ISBN 9879024463565. € 29,90