Het atheïsme van de theologie (3) (column)

In het begin van mijn vorige column, schreef ik: “Het betekent wél dat iemand accepteert dat over God niets gezegd kan worden, en dat wat wél over God gezegd wordt (om het spreken over God tenminste levend te houden en de gevoeligheid of ontvankelijkheid voor religieus geloof te cultiveren) dat al wat positief uitgezegd wordt ook en tegelijkertijd ontkend moet worden.”

Deze stellingname lijkt veel misverstanden op te roepen, gezien de reacties. Ik ga hier niet alle reacties langs. Ik merk echter wel dat de meeste reacties zich baseren op één groot misverstand, en daar wil ik hier de vinger op leggen.

Dat levert helaas een ruim dubbel zo lange column op…

Jan Riemersma schrijft:

In Taedes zienswijze (God is onkenbaar) kan ik mij niet vinden. Als er niets over God kan worden gezegd, dan is het begrip ‘God’ inderdaad zinledig. Als God onkenbaar is en als je geloof in Hem louter gebaseerd is op vertrouwen, dan zul je tenminste een réden moeten aanvoeren waarom je in God wilt geloven.

Ik heb nergens zo gesteld dat God onkenbaar is. Ik had dat gezegd kúnnen hebben, maar ik heb die zinsnede met opzet vermeden, omdat het gemakkelijk is dit als een ontologische uitspraak op te vatten, dus als een beschrijving van een eigenschap van God, nl. dat God de eigenschap van onkenbaarheid heeft. Maar dit zou een contradictio in terminis inhouden: als God onkenbaar is, hoe kan ik dan weten dat God onkenbaar is?

Het punt van de eerste twee columns was echter epistemologisch: mijn punt is de beperktheid van onze menselijke kenvermogens. Ik ben het er dus mee eens dat God onkenbaar is, maar dan níet opgevat als een uitspraak over God (dus ontologisch), maar wél als een uitspraak over ons kenvermogen (dus epistemologisch). Het grote misverstand is dan ook dat ik een ontologische uitspraak over God veronderstel. Echter, ik heb gepoogd iets te zeggen over de grenzen aan het menselijke kenvermogen en de implicaties daarvan voor de theologie.

Maar wat impliceert die onkenbaarheid? Die onkenbaarheid impliceert geen onwetendheid, maar veeleer een soort onbepaaldheid. Laat ik dit illustreren met een analogie.

De wetenschapsfilosoof Karl Popper zei ooit dat wetenschap de zoektocht naar waarheid is. Tegelijkertijd kunnen we nooit zeggen dat een wetenschappelijke theorie of uitspraak waar is. De wetenschap streeft dus naar waarheid, maar het is niet vast te stellen dat die waarheid bereikt is. Dat maakt die waarheid dus niet waardeloos of “zinledig” (om de term van Riemersma te gebruiken). De status van een wetenschappelijke theorie of uitspraak – zolang die niet gefalsifieerd is – blijft dus onbepaald. Je kunt niet zeggen dat die theorie of uitspraak waar is, want toekomstig onderzoek zou de theorie of uitspraak kunnen falsifiëren. Maar zolang falsificatie uitblijft, kun je ook niet zeggen dat de theorie of uitspraak waar is.

Die onbepaaldheid kleeft ook aan de onkenbaarheid van God. De cognitieve religiewetenschappen (cognitive science of religion of CSR) heeft in mijn ogen overtuigend laten zien dat een geloof in transcendentie als het ware ingebakken zit in de menselijke natuur.[1] Om een lang verhaal kort te maken: de mens heeft van kindsaf aan bepaalde “intuïties”[2] over het transcendente, die zich kunnen vertalen in een cultureel bepaald voorstellingen omtrent een (persoonlijke of onpersoonlijke) God of meerdere goden.[3]

Maar de status van die intuïtie is onbepaald. We weten niet of die intuïtie beantwoordt aan iets “werkelijks”, omdat de intuïtie gaat over iets dat de werkelijkheid overstijgt, en wat dus per definitie niet kan worden gekend, omdat ons kenvermogen – zoals Immanuel Kant heeft laten zien – altijd gericht is op de werkelijkheid en dus niets kan zeggen over wat die werkelijkheid overstijgt. Als we die transcendentie waarvan we een intuïtie hebben als “God” benoemen, zoals in het christendom, jodendom en de islam gebruikelijk is, dan moeten we dus erkennen dat God onkenbaar is (ook al hebben we er een intuïtie van, die overigens nog geen voorstelling is). We kunnen dus niets definitiefs zeggen over God, en iedere uitspraak die we doen, moeten we ook weer terugnemen en ontkennen.

Vandaar dat ik ook schreef dat een adequate theologie zwijgt. Maar dat wil niet zeggen dat dit het laatste woord moet zijn. We kunnen wel degelijk iets over God zeggen, en we doen dat ook, zolang we iedere uitspraak die we doen maar relativeren als een uiting die historisch, sociaal en cultureel bepaald is en dus geen algemeengeldigheid kan claimen.

Religie – in al haar verschillende uitingsvormen – is in mijn optiek een menselijke invulling van een zoektocht om de intuïtie van het transcendente te doorgronden.[4] Ook de christelijke religie en het theïsme als filosofische spin-off daarvan, zijn menselijke pogingen om onze intuïties op systeem te brengen.[5] Maar de epistemologische status ervan is onbepaald. We weten niet of God is zoals er in het christelijk geloof van God gezegd wordt. Maar gezien de status van menselijke taal – ik heb dit verder beargumenteerd in mijn boek God en de menselijke maat uit 2006 – zijn er goede redenen om te vermoeden dat ons spreken over God volstrekt inadequaat is.

Ten slotte: kunnen we geloof willen, zoals Jan Riemersma lijkt te stellen? Is geloof afdwingbaar? Nee, dat geloof ik niet. Religieus geloof staat niet ten dienste van de menselijke wil. Je kunt niet willen om te geloven, net zomin als je kunt willen om níet te geloven. Of anders gezegd: je kunt wel wíllen om te geloven, maar dat zorgt er nog niet voor dat je gelovig bent of wordt. Je kunt je wellicht oefenen in geloof (en in ongeloof), maar dan is de kiem van het geloof (of ongeloof) al gelegd.

Vandaar dat in de christelijke traditie ook – en terecht – wordt gesproken van religieus geloof als een genadegave die iemand gegeven wordt zonder verdienste.


[1] Wat overigens niet wil zeggen dat de huidige theorieën en concepten van de CSR definitief zijn! Ik vermoed dat de komende jaren het hele CSR-begrippenapparaat op de schop zal gaan, maar net als bij Darwins evolutietheorie zal er een kernintuïtie overblijven, en ik vermoed dat dat het idee zal zijn dat geloof in transcendentie (uitgedrukt als geloof in God of goden) tot de basisuitrusting van het menselijk cognitieve systeem behoort.

[2] Ik gebruik hier de term “intuïtie” bij gebrek aan een beter alternatief.

[3] Ik kreeg van Steven de vraag hoe mijn column raakt aan het begrip van openbaring. In het vaktijdschrift Zygon is onlangs een artikel van mijn hand verschenen waarin ik de link tussen de CSR en openbaring probeer uiteen te rafelen (met behulp van de theologische ideeën van Emil Brunner). Het artikel is hier te vinden: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/zygo.12079/abstract.

[4] Ik ben geneigd om te stellen dat zelfs bepaalde vormen van atheïsme in dat opzicht religieus zijn.

[5] Er is dan ook een (toegegeven: beperkte) analogie tussen religie en Popperiaanse wetenschap, alleen is het proces van verificatie en falsificatie lastiger en speelt pragmatiek (dus als iets werkt) wellicht een grote rol in religieus geloof.

21 gedachten over “Het atheïsme van de theologie (3) (column)”

  1. Interessant. In aansluiting op voetnoot 4 moet ik dan denken aan Klaas Hendrikse’s dapper poging te geloven in een God die niet bestaat.

  2. We kunnen wel degelijk iets over God zeggen, en we doen dat ook, zolang we iedere uitspraak die we doen maar relativeren als een uiting die historisch, sociaal en cultureel bepaald is en dus geen algemeengeldigheid kan claimen.

    Daar kan ik inkomen, nu snap ik wat je bedoelde.

  3. @Taede schrijft deze zeer opmerkelijke zinnen: “We kunnen wel degelijk iets over God zeggen, en we doen dat ook, zolang we iedere uitspraak die we doen maar relativeren als een uiting die historisch, sociaal en cultureel bepaald is en dus geen algemeengeldigheid kan claimen. Religie – in al haar verschillende uitingsvormen – is in mijn optiek een menselijke invulling van een zoektocht om de intuïtie van het transcendente te doorgronden”

    Begrijp ik goed dat Taede hier toegeeft dat religie geen enkele universeel-geldende waarheden heeft. Niet over de fysieke wereld, en ook niet over moraliteit want het is allemaal locale folklore.
    Religie is dus door mensen bedacht en gedacht. Geen enkele bewering over God en zijn acties kan een objectieve waarheidstoets doorstaan.

    Zijn we het dus eens dat er geen universele God bestaat? Dat het allemaal een cultureel bepaald product van het menselijk brein is? En dat het dus niet houdbaar is om te stellen dan de protestants-christelijke god toevallig de juiste God is? Dat daarom de ‘adequate theologie zwijgt’ over de ‘kenbaarheid’ van God?

    Wetenschappelijke stellingen kunnen gefalsificeerd kunnen worden, en daardoor nooit helemaal zeker als ‘waar’ bestempeld kunnen worden.
    Maar dat is onvergelijkbaar met de onbepaaldheid van God, zoals Taede hier suggereert. Stellingen over god zijn vrijwel nooit falsificeerbaar. En ten tweede moeten wetenschappelijke stellingen universeel gelden: ze zijn nooit afhankelijk van de culturele context.

  4. dennisme2 Dat geloof ik graag, maar ik heb daar niet zo’n last van. Ik heb ooit, in mijn proefschrift, betoogd dat het onderscheid tussen epistemologie en ontologie niet zo lang vol te houden is. Maar dit voor hier terzijde.

  5. Taede, je schrijft: [Ten slotte: kunnen we geloof willen, zoals Jan Riemersma lijkt te stellen? Is geloof afdwingbaar?]

    Is beslist niet mijn opvatting- maar ik zal een en ander dan wel slordig verwoord hebben.

  6. Beste Taede,
    Je schrijft dat de mens van kindsaf aan bepaalde “intuïties” over het transcendente heeft. Religie omschrijf je als een menselijke invulling van een zoektocht om de intuïtie van het transcendente te doorgronden. Je benoemt dat we niet weten of de intuïtie beantwoord aan iets “werkelijks”, omdat de intuïtie gaat over iets dat de werkelijkheid overstijgt.

    De term intuïtie vind ik nog een beetje lastig. Theoloog Borgman schrijft ergens “religie verschijnt uiteindelijk als verbeeldende omgang met de wereld die door het heilige in de wereld wordt uitgelokt en die, via deze verbeelding, het heilige aan het licht brengt”. De religieuze verbeelding is bij hem geen inbeelding maar wordt door iets uitgelokt. Wat dat iets is, is dan onbepaald. Persoonlijk kan ik mij hierin wel vinden. Zie jij dit ook zo? Wordt de genoemde intuïtie volgens jou ook door iets uitgelokt? Groet, Hugo

  7. Hugo: Ik ben het eens dat het gebruik van het woord intuïtie niet zo gelukkig is. Dat is omdat het onterecht een gedachten over de werkelijkheid op een lijn brengt met illusionaire gedachten over een bovennatuurlijke God. Bijvoorbeeld: ‘Ik denk dat het straks gaat regenen’ is een op de werkelijkheid gebaseerde gedachte, terwijl ‘Bidden helpt om mijn zieke tante gezond te maken’ dat niet is.

    Er is een groot verschil tussen intuïtie als een afkorting in een beslissingsproces en een intuïtie die de werkelijkheid overstijgt. Het eerste zou je – met een beetje werk – rationeel kunnen overbouwen, dat laatste niet.

    Ik ben geen gelover en ook geen theoloog, maar begrijp ik goed dat die zin van Borgman een soort ‘bril van God’ is? Als je hem opzet dat ziet alles er heilig en rooskleurig uit in de ‘verbeelding’. De werkelijkheid verandert er niet door. Andere religies zetten een heel andere bril op…..

    Je culturele omgeving lokt uit welke (en of) je die bril-van-god opzet. Dat is niet ‘het heilige’, dat is gewoon het toeval waar je geboren was.

  8. Teade: Intuïtie wordt omschreven als een vorm van begrijpen die niet op redenering, ervaring of weten berust. Kun je dat eigenlijk in de context waarop jij doelt wel als “onbepaald” omschrijven.

    Verder schrijf je : Wat overigens niet wil zeggen dat de huidige theorieën en concepten van de CSR definitief zijn! Ik vermoed dat de komende jaren het hele CSR-begrippenapparaat op de schop zal gaan, maar net als bij Darwins evolutietheorie zal er een kernintuïtie overblijven, en ik vermoed dat geloof in transcendentie (uitgedrukt als geloof in God of goden) tot de basisuitrusting van het menselijk cognitieve systeem behoort.

    Wat bedoel je nu precies met kernintuïtie, dat is me nog niet helemaal duidelijk, trouwens bij een intuïtief weten inzake het transcendente, lijkt me “het geloven in” helemaal niet meer aan de orde te zijn.

  9. Teade: Begrijp ik het niet goed, wat je uit mijn vraag zou kunnen concluderen of weet je het zelf niet.

    Maar je gaf al aan dat de term (kern)intuïtie niet zo gelukkig gekozen was.

  10. @RobbertPatrison,

    “Begrijp ik goed dat Taede hier toegeeft dat religie geen enkele universeel-geldende waarheden heeft. Niet over de fysieke wereld, en ook niet over moraliteit want het is allemaal locale folklore.”

    Inderdaad ben ik van mening dat geen enkele religie universeel-geldige waarheden kan claimen. Dat het allemaal “lokale folklore” is, klinkt mij te denigrerend. Net zomin als een religie universee-geldige waarheid kan claimen, kun je ook niet claimen dat alle religie dan maar “folklore” of “sprookjes” verkondigen (d.w.z. onwaarheden). Ik zou eerder willen pleiten voor een soort agnosticisme ten aanzien van waarheidsclaims, dat is wat ik bedoel met die “onbepaaldheid”.

    “Religie is dus door mensen bedacht en gedacht. Geen enkele bewering over God en zijn acties kan een objectieve waarheidstoets doorstaan.”
    Nee, dat laatste zeg ik niet. Ik zeg dat die toetsen onbepaald zijn, je kunt noch over de waarheid noch over de onwaarheid uitspraken doen.

    “Zijn we het dus eens dat er geen universele God bestaat? Dat het allemaal een cultureel bepaald product van het menselijk brein is?”
    Nee, daar zijn we het niet over eens. Ik weet niet of er een universele God bestaat of niet. En ook weet ik niet of het allemaal een cultureel bepaald “product” van het menselijk brein is.

    Of wetenschappelijke stellingen universeel geldig zijn/zouden moeten zijn, kan ik je aanraden eens het boek Putting Science In Its Place: Geographies of Scientific Knowledge” van de historicus David N. Livingstone (Chicago Univ. Press 2003) te lezen.

  11. @Hugo (en anderen),

    Ik bedoel met “intuïtie/intuïties/intuïtieve kennis” over het transcendente géén esoterische of spirituele kennis. Binnen de cognitieve wetenschappen en de cognitieve filosofie (philosophy of mind) is de term “intuïtieve kennis” (“intuitive knowledge”) een soort vakterm geworden, als alternatief voor het vaak wat denigrerende “folk psychology” (intuïtieve ideeën over de menselijke geest) of “folk physics” (intuïtieve ideeën over de werkelijkheid). Intuïtief wordt vaak gebruikt in de zin van voor-bewust (“preconscious”) of zelfs onbewust. Soms wordt het ook “impliciete” (tegenover bewuste, overdachte, dus “expliciete”) kennis genoemd. Bijvoorbeeld kinderen die nog niet kunnen praten, hebben al intuïtieve ideeën over de werkelijkheid, bijvoorbeeld dat twee solide objecten niet door elkaar heen kunnen gaan, of intuïtieve ideeën over mensen (“mama weet alles”, ideeën dus die ook fouten kunnen blijken te zijn). Kinderen willen vaak geen bitter eten, omdat er een soort evolutionaire kennis is ontstaan dat zoet staat voor veilig en bitter voor onveilig (d.w.z. giftig) eten; ook een vorm van impliciete, dus intuïtieve kennis. Het komt dus heel dicht in de buurt bij een soort instinct, ofschoon instinct vooral gebruikt wordt in termen van gedrag, terwijl intuïtie meer de nadruk legt op het cognitieve aspect.

    De cognitieve religiewetenschappen hebben op basis van allerlei experimenten de hypothese geopperd dat ook het idee van een god/God of goden zo’n intuïtief idee is. (Voor wie meer wil weten, de filosoof Steven Horst heeft op Academia.edu een artikel geplaatst waarin het gebruik van de term “intuition” in de CSR wordt uitgelegd.)

    Het probleem met de term “intuïtie/intuïtief” is dat het gemakkelijk misverstaan kan worden, zoals in de discussiedraad hier ook te zien is. Vandaar dat ik de term liever vermijd, maar in het Nederlands is er geen alternatief voorhanden dat dezelfde connotaties duidelijk maakt.

    Dat religieuze verbeelding door de werkelijkheid wordt uitgelokt, klopt ongeveer met de ideeën van de CSR (hoewel niet zo concreet als Borgman beschrijft). Het idee is Kantiaans: net zoals kinderen spontaan leren praten als ze in een omgeving opgroeien waarin taal wordt gesproken (m.a.w. hun taalvermogen wordt geprikkeld), zo zouden wellicht intuïtieve ideeën omtrent God/god of goden ook geprikkeld kunnen worden door de omgang met de werkelijkheid. En wanneer kinderen in een religieuze omgeving opgroeien, is die prikkel zelfs nog sterker (wat overigens niet verward moet worden met indoctrinatie; de indoctrinatiethese, zoals die bijv. door Dawkins wordt gepropageerd, lijkt ronduit fout te zijn).

  12. Taede,

    Dank voor je verwijzing naar het artikel over openbaring. Ik wil het graag lezen, zodra ik eraan toe kom. Hopelijk gaat het in op de vraag die ik eerder had. Ook bij je derde column valt me op dat je met geen woord rept over de mogelijkheid dat God zich bekend wil maken, of dat al gedaan heeft – c.q. openbaring. En zo zeg je dan dat al ons spreken over God “volstrekt inadequaat” is.

    Een paar opmerkingen daarbij:
    1. Filosofisch is deze procedure misschien correct, hoewel je zelfs dan niet per se deze sceptische afslag hoeft te nemen. Kun je filosofisch echt niets adequaats zeggen over God, bijv. als je stelt dat God het antwoord is op de vraag waarom er iets is en niet niets? Zie D.B. Hart.
    2. Theologisch lijkt het me “volstrekt inadequaat” om tot zo’n conclusie te komen, zonder met een woord te reppen over de mogelijkheid van openbaring. Juist die mogelijkheid zet heel je verhaal namelijk op losse schroeven.
    3. Je vergelijking met Popper vind ik niet opgaan. Poppers theorie kun je gebruiken om uit te leggen waarom wetenschappelijke theorieën nooit helemaal ‘waar’ of ‘adequaat’ zijn. Maar dat is wat anders dan “volstrekt inadequaat”.
    4. Als al ons spreken over God “volstrekt inadequaat” is, hebben we dus ook geen mogelijkheid om te onderscheiden tussen uitspraken die meer of minder adequaat zijn. Ik zie niet hoe je dan kunt vermijden dat ‘anything goes’.

  13. Beste Taede,

    Je zegt dat God onkenbaar is, in de zin dat wij niet het vermogen bezitten God te kennen.
    Je zegt verder dat in die zin onkenbaarheid niet zozeer onwetendheid impliceert, maar onbepaaldheid.
    Onwetendheid heeft de betekenis dat je geen benul hebt van een al dan niet mogelijk feit.
    Onbepaaldheid, in de context van weten, heeft de betekenis dat je van een mogelijk feit niets weet.
    Het verschil is subtiel, bij onbepaaldheid ga je er van uit dat er een mogelijk feit is.
    Het komt mij voor dat, praktisch gezien, het verschil hier geen enkele betekenis heeft, want zonder meer stellen dat er een mogelijk feit is zegt niets over de waarheid van die stelling.
    Hoe dit ook zij, mij dunkt dat de reden van de onkenbaarheid van God is dat er feitelijk geen manifestaties van God bekend zijn.

    Je zegt dat “in de christelijke traditie ook – en terecht – wordt gesproken van religieus geloof als een genadegave die iemand gegeven wordt zonder verdienste.” Dat is voor mij een veelzeggende opmerking.
    Dat ‘terecht’ slaat blijkbaar op een grote magnitude van die genadegave.
    Je hebt het niet over een ‘genadegift’ maar over een ‘genadegave’, genade is echter iets dat je krijgt van iemand aan wie je bent overgeleverd en dat ‘zonder verdienste’ suggereert dat je die iemand geen genade kent als je die genadegave moet missen. Die ‘iemand’ kan niemand anders dan God zijn en dat ziet er dus slecht uit voor onchristelijke gelovigenen en helemaal voor atheïsten als ikzelf.
    Blijkbaar durf je het gewoon niet aan om de enig logische conclusie te trekken uit het uitblijven van manifestaties van God.
    Er zijn geen manifestaties van God en atheïsten denken dat dit altijd zo was en zo zal blijven. Een God die zich niet laat zien is niet iets om bang voor te zijn en ook niet iets om rekening mee te houden.
    We hebben aan onszelf al meer dan genoeg. We hebben wijsheid nodig, die kunnen we niet krijgen van een God die zich niet laat zien, maar misschien wel van mensen die goed over de dingen nadenken. Misschien ben jij wel zo’n mens.

  14. Teade schrijft: En wanneer kinderen in een religieuze omgeving opgroeien, is die prikkel zelfs nog sterker (wat overigens niet verward moet worden met indoctrinatie;

    Hoe kun je nu kinderen laten opgroeien in een religieuze omgeving zonder ze bloot te stellen aan de beïnvloeding daarvan, daar kan ik me echt niets bij voorstellen.

  15. Egbert,

    Beïnvloeding is nog wat anders dan indoctrinatie. De indoctrinatiethese van Dawkins c.s. behelst dat kinderen gelovig worden louter en alleen omdat ze door hun “peers” (ouders, leraren, etc.) worden “gehersenspoeld”. De CSR laat zien dat die visie gewoonweg fout is, dat bijv. kinderen ook in atheïstische gezinnen bijv. in God/goden geloven. Dan is er wel beïnvloeding vanuit de cultuur, maar geen sprake van indoctrinatie. De culturele beïnvloeding zorgt er op latere leeftijd wel voor dat godsconcepten veelal cultureel worden verwoord.

  16. Teade je schrijft; Dan is er wel beïnvloeding vanuit de cultuur, maar geen sprake van indoctrinatie

    Tevens: De culturele beïnvloeding zorgt er op latere leeftijd wel voor dat godsconcepten veelal cultureel worden verwoord.

    Dat klopt allemaal, maar ik stelde slechts dat veel culturen dermate door religie worden gedomineerd dat je bij kinderen die daarin opgroeien wel degelijk van een vorm van indoctrinatie zou kunnen spreken.

  17. Beste Taede,

    De verwijzingen hierboven naar de CSR werken niet, dus ik neem maar even aan dat wat den CSR zegt over kinderlijke intuïties die in der richting van een God wijzen op waarheid berust. Dat verbaast mij niets. Als grootvader trek ik veel op met mijn kleinkinderen en omdat ik daar nu de tijd voor heb merk ik daarbij veel meer op dan vroeger bij mijn eigen kinderen. Bovendien herken ik veel wat ik bij mijn eigen kinderen meegemaakt heb en ook komen er herinneringen aan mijn eigen kindertijd naar boven.
    Kinderen beginnen met niets maar ze zuigen met een verbazingwekkende snelheid van alles in hun omgeving op.
    Daarbij kunnen ze zichzelf van alles in het hoofd halen, ook zonder dat hun omgeving daar bewust de hand in heeft. Kinderen zien hoe volwassenen zich jegens elkaar gedragen, daarbij maken ze ook in belangrijke mate van non-verbale communicatie gebruik, want dat is de eerste communicatieve vaardigheid die ze leren.
    Alles wat ze zien vinden ze normaal en meestal zijn ze er gebrand op dingen zelf te doen, waarbij ze proberen te imiteren wat ze hebben gezien. Ook zijn ze al vroeg creatief, niet alleen bij tekenen, maar ook bij allerlei kleine onderneminkjes. Daarbij kan het tot botsingen komen, maar omdat ze weten dat ze van hun opvoeders afhankelijk zijn kunnen die dit meestal corrigeren of ze vinden er via tolerantie en acceptatie een praktische oplossing voor.
    Wanneer kinderen ouder worden, krijgen ze met vriendjes te maken, van wie ze ook in zekere mata afhankelijk worden, want die willen ze niet missen. Ook hier gaan ze op een praktische wijze met conflicten om, maar als het te gek wordt zullen ze bepaalde vriendjes vermijden of worden ze zelf vermeden. In het laatste geval is er een sterke druk om zich te conformeren, want alleen zijn is ook maar niks. De vrees om geïsoleerd te raken is iets dat blijft.
    Zolang mensen afhankelijk van anderen zijn, zullen ze proberen conflicten met die anderen te vermijden.
    Kinderen die in een gelovig milieu opgroeien lopen de kans van dit milieu te vervreemden en te vereenzamen als ze te kennen zouden geven dat ze ongelovig zijn. Dat is een stimulans om zich als een gelovige te gedragen.
    Ik spreek hier uit eigen ervaring.
    Als je niet bang voor vereenzaming hoeft te wezen, ben je vrij om ongelovig te zijn.
    Ook hier spreek ik uit eigen ervaring.

    Bij opgroeien in een gelovig milieu worden kinderen vaak en met de regelmaat van de klok met godsdienstoefeningen geconfronteerd. Dat mag er onschuldig uitzien, maar juist die herhaling en die regelmaat maken dat kinderen op die wijze nauwelijks de gelegenheid krijgen om los van het geloof over een en ander na te denken en een eigen mening over het geloof te vormen.
    Je wordt zodanig gevormd, dat je feitelijk alleen nog volledig in je eigen gelovige milieu kunt fungeren.
    Moslims bidden iedere dag vijf maal op een rituele wijze en bezoeken een maal per week naar het gebedshuis.
    In mijn vroege katholieke jeugd was het niet veel minder en ik denk dat dit bij de andere christelijke geloven ook zo was. Vroeger was er ook nog een grootschalige verzuiling op allerlei gebied, maar dat lijkt goeddeels voorbij.
    Desalniettemin lijkt mij de praktijk van de godsdienstige opvoeding niet zo onschuldig als jij suggereert.

Reacties zijn gesloten.