De wiskundige en VU-filosoof Emanuel Rutten haalde in 2012 de kranten in binnen- en buitenland. Hij had een nieuw ‘godsbewijs’ of ‘argument voor het bestaan van God’ gevonden, dat hij in zijn proefschrift verdedigde. Zoiets is natuurlijk bijzonder in een tijd waarin volgens de meeste sociaal-wetenschappelijke onderzoeken het theïsme op sterven na dood is. Maar dat laatste geldt niet voor filosofen als Rutten en zijn collega’s aan de filosofische faculteit van de VU. Daar lijkt het klassieke theïsme nog springlevend. Evenals de wens om dat theïsme met de instrumenten van de filosofie te verdedigen. Dat blijkt uit het nieuwe boek van Rutten, Contra Kant, dat recentelijk verscheen.
Dat theïsme in onze samenleving over het algemeen een slechte naam heeft, is volgens Rutten deels toe te schrijven één filosoof: Immanuel Kant (1724-1804), de grote en bijzonder invloedrijke Verlichtingsdenker die in zijn grote drie ‘Kritieken’ een Copernicaanse wending voltrok in de manier waarop tot dan toe gedacht was over de manier waarop wij kennis verkrijgen. Volgens Rutten was die wending niets minder dan catastrofaal voor het christelijk geloof. In zijn recent verschenen boek Contra Kant schrijft hij dat Kants ideeën ten grondslag liggen aan het alomtegenwoordige vooroordeel dat religieuze opvattingen ‘ongefundeerd bijgeloof’ (9) zijn en dat geloof in God een kwestie is van ‘naïviteit of onaanvaardbare redeloosheid’ (11).
Verkeerde wending
Rutten meent dat met Kant de filosofiegeschiedenis een verkeerde wending heeft genomen. Kant is in de ogen van Rutten een ‘sciëntist’ en een ‘positivist’, die een ‘radicale scheiding’ tussen geloof en weten verdedigde waarin kennis werd gereduceerd tot het zintuiglijk waarneembare en waarin kennis van het bovenzintuiglijke onmogelijk werd geacht. Kant schreef weliswaar dat hij dit alles deed in naam van geloof. Hij wilde ruimte maken voor het geloof door de grenzen aan onze kennis te identificeren. Rutten echter heeft geen goed woord over voor Kants project. Met dit boek wil Rutten ‘terugkeren naar de oorsprong van de radicale scheiding tussen geloof en weten: de kennisleer van Kant’, want daar draait het om: ‘Ik zal deze leer opnieuw doordenken en vervolgens een alternatieve kennisleer ontwikkelen volgens welke wij als mensen in tegenstelling tot Kants epistemologie wel degelijk kennis kunnen verwerven van het bovenzinnelijke’ (11-12).
Rutten hoopt dat hedendaagse filosofen hun dwaling om Kants sciëntisme blindelings te volgen zullen inzien en zich zullen bekeren tot zijn eigen nieuwe filosofische kenleer.
Wat is het uiteindelijke doel? Dat laat Rutten in het midden (hij zegt er niet veel over), maar in de laatste pagina’s van het boek suggereert Rutten dat hij hoopt dat hedendaagse filosofen hun dwaling om Kants sciëntisme blindelings te volgen zullen inzien en zich zullen bekeren tot de nieuwe filosofische kenleer waarvoor Rutten in Contra Kant de bouwstenen legt. Een nieuwe filosofische kenleer die bovendien als het aan Rutten ligt zuiver theïstisch van aard is.
Ik vond het een interessante parallel met de wijze waarop creationisme en Intelligent Design (ID) te werk gaan. Volgens ID’ers heeft de evolutietheorie een desastreus effect gehad op met name de moraal van de Westerse samenleving. ‘Zeg mensen dat ze van dieren afstammen en ze gaan zich als beesten gedragen’, is een veelgehoord adagium. ID en creationisme richten hun pijlen dan ook op de evolutietheorie als bron van ellende, in de hoop dat de neergang van de invloed van de evolutietheorie een morele en religieuze verheffing van de samenleving zal betekenen. Rutten hanteert een parallelle strategie. Hij beweert dat Kant met zijn epistemologie aan de bron staat van de culturele neergang van het christelijk geloof, en dus richt Rutten zijn pijlen op Kant, in de hoop dat de neergang van Kants invloed een hernieuwde belangstelling voor een religievriendelijke en anti-sciëntistische vorm van filosofie op zal leveren.
Zintuiglijke waarneming
Waar draait het allemaal om? Ondanks de omvang is Ruttens boek bijzonder complex en moeilijk, ik zal hier op bijzonder beknopte wijze de hoofdzaken presenteren. Kant zegt dat we kennis kunnen hebben van de dingen zoals ze zich aan onze zintuigen voordoen (de verschijnselen oftewel de Dinge als Erscheinung). Maar we nemen de dingen niet waar zoals ze werkelijk zijn, zegt Kant, maar zoals ze door ons cognitieve systeem gefilterd worden. We zien dus de dingen niet zoals ze zijn, maar zoals ze zich aan ons voordoen. We weten dus niet hoe de dingen op zichzelf (an sich) zijn. De dingen zoals ze op zichzelf zijn, dus de noumena, blijven voor ons verborgen. Onze kennis strekt zich uit tot slechts de zintuiglijk waarneembare en dus wetenschappelijk bestudeerbare verschijnselen. Dat er achter die zintuiglijk waarneembare werkelijkheid een voor ons verborgen, noumenale werkelijkheid schuilgaat, kunnen we slechts bevroeden.
Rutten citeert nergens Kant direct. Ik vond dat opvallend. Rutten is geen domme jongen, dus ik vermoed dat hij Kant heeft gelezen, maar uit dit boek wordt dat niet duidelijk. Hij beschrijft weliswaar Kants kenleer, maar doet dat schetsmatig, zozeer zelfs dat wie niets van Kants epistemologie weet, in dit boek verzuipt. Rutten heeft geen boek geschreven voor een breed publiek, dit is echt een filosofenfilosofieboek. Hij veronderstelt dus een grondige kennis van Kants kenleer (diens ethiek en esthetica worden volledig genegeerd), en als hij Kants ideeën meer in detail bespreekt, gaat hij meestal uit van secundaire werken, dus commentaren op Kants werk. Die commentaren zijn geen Duitse standaardwerken, maar Engelstalige. Er komt geen enkel Duitstalig werk voor in Ruttens bibliografie. En nergens citeert hij Kant zelf of verwijst hij naar pagina’s in Kants hoofdwerken.
Zit God als causale oorzaak achter de werkelijkheid? Is God een noumenon dat de fenomenen veroorzaakt? Dit zijn vragen waar Rutten in het boek geen antwoord op geeft.
Is dat alles erg? Voor echte Kant-experts is het gebruik van vertalingen en secundaire literatuur als primaire bron een gotspe. Ikzelf ben geen Kant-expert, ik heb me jaren geleden vanwege het geven van een collegereeks vrij intensief met Kant beziggehouden (in het Duits). Eén ding dat me opviel, was dat Rutten in zijn boek consistent schrijft dat onze zintuiglijke ervaringen ‘worden veroorzaakt door de noumenale wereld’. Dit viel me op als een curieuze manier van uitdrukken die ik nooit als zodanig bij Kant heb gevonden en die bovendien net zo vaag klinkt als zeggen dat watermoleculen natheid veroorzaken. Bij mijn weten laat Kant zich weinig uit over hoe de fenomenen zich tot de noumena verhouden – een punt dat ook vaak als kritiek op Kant wordt genoemd. Nu lijkt dit een klein detail, maar juist die causale link tussen noumena en de fenomenen is voor Ruttens betoog cruciaal, met name voor zijn idee van transcendentie (ik kom daarop terug).
Denken
Kant verdedigt dus dat we alleen kennis kunnen hebben van de fenomenen, niet van de noumena. Contra Kant verdedigt Rutten dat kennis van de wereld van de noumena wél mogelijk is. Kant geeft in zijn ogen onterecht de voorkeur aan zintuiglijke kennis, terwijl we ook nog zoiets als een denkvermogen hebben. Rutten schrijft:
Alle cognitieve vermogens van de mens, haar denken en haar waarnemen, zijn immers vooralsnog gelijkwaardig. Geen van deze vermogens mag zonder reden ondergeschikt gemaakt worden aan enig ander vermogen. Hieruit volgt dat de objecten die onze waarnemingen veroorzaken helemaal niet onkenbaar zijn. Wij krijgen deze objecten immers vanuit ons denkvermogen in het vizier. De noumena behoren dus wel degelijk tot het kenbare. Ze bestaan immers binnen de wereld voor ons. De alternatieve kenleer die ik hier ontwikkel geeft dus ruimte aan kennis over het bovenzintuiglijke.
(p. 59)
Transcendentie
En juist dat laatste, die kennis van het bovenzintuiglijke, staat voor Rutten gelijk aan kennis van het transcendente. De ondertitel van het boek stelt dat Rutten ruimte claimt te scheppen voor transcendentie. Maar wat betekent ‘transcendent’ in deze context? Rutten schrijft: ‘Transcendentie begrepen als overgang van het zintuiglijk waarneembare naar het bovenzintuiglijke betreft bij Kant zoals we zagen altijd een overgang van de kenbare fenomenale wereld naar de onkenbare noumenale wereld’ (62).
Met andere woorden: het gaat hier níet om de klassieke notie van transcendentie als ‘bovenwereldlijk’ of ‘bovennatuurlijk’. Het gaat om een ‘innerworldly transcendence’. Rutten: ‘De wereld voor ons omvat het zintuiglijke en het bovenzintuiglijke’ (62). Met andere woorden: het transcendente is geen bovennatuurlijke werkelijkheid, maar een onzichtbaar verlengstuk van de fenomenale werkelijkheid. Of beter gezegd: het is dat aspect van de wereld voor ons dat voor onze zintuigen ontoegankelijk is, maar waarvan we via ons denken kunnen concluderen dat het er is én dat het een causale invloed uitoefent op de fenomenale werkelijkheid. We kunnen over die bovenzintuiglijke, transcendente werkelijkheid op grond van ons denken uitspraken doen. Uitspraken die in Ruttens terminologie ‘beslissend gerechtvaardigd’ zijn en dus kennisclaims inhouden.
Het grote probleem is dat Rutten nergens aangeeft hoe dat kennen van de noumena nu concreet in zijn werk gaat. Dat is nogal frustrerend. Je zit te wachten op iets dat niet komt. Daar komt nog bij dat hij er op blijft hameren dat die noumena ook voor ons niet rechtstreeks toegankelijk zijn. Hoe kunnen we er dan toch kennis van hebben? Immers, hij concludeert dat we ‘beslissend gerechtvaardigd’ zijn om te beweren dat er een werkelijkheid bestaat die weliswaar voor onze zintuigen ontoegankelijk is, maar waarvan we op grond van denken kunnen zeggen dat die de zintuiglijke wereld veroorzaakt. Zo is kennis van het transcendente weer mogelijk, besluit Rutten, en in het verlengde daarvan wordt het weer mogelijk om redelijke argumenten te ontwikkelen voor het bestaan van God (138). Maar wat ik mij dan afvraag: is God volgens Rutten een noumenon? Zit God als causale oorzaak achter de werkelijkheid? Is God een noumenon dat de fenomenen veroorzaakt? Dit zijn vragen waar Rutten in het boek geen antwoord op geeft. Opnieuw: frustrerend.
Magere oogst
Zoals gezegd, het boek is buitengewoon complex en compact geschreven. Van oorsprong is het een academische tekst die Rutten in 2009 voor de VU had geschreven (staat op de colofonpagina vermeld). Het gaat niet alleen over Kant, maar ook over rechtvaardiging van oordelen (Rutten vertoont wat Plantinga-kunstjes), hij laat zien hoe zijn ideeën beïnvloed zijn door de filosofie van Thomas Reid (hier herken je de invloed van René van Woudenberg), maar hij gaat ook uitgebreid in op de samenhang van zijn epistemologie met Putnams ‘intern realisme’ en met Martha Nussbaums interpretatie van Aristoteles. Die elementen voegen verder weinig toe aan het inhoudelijke deel van Ruttens betoog. Leuk voor vakgenoten, maar voor de gemiddelde lezer niet om door te komen.
Het verschil tussen Kant en Rutten blijkt uiteindelijk voornamelijk een kwestie van perspectief, die teruggaat op filosofisch-antropologische uitgangspunten.
Uiteindelijk vond ik de oogst van het boek teleurstellend mager. Hij zegt vrijwel niets concreets over de implicaties van zijn alternatieve epistemologie voor geloof of Godsargumenten. Sterker nog: uiteindelijk haalt Rutten Kant helemaal niet onderuit. Zijn eigen alternatieve epistemologie bouwt namelijk voor een groot deel verder op het fundament dat Kant heeft gelegd. Het verschil tussen Kant en Rutten blijkt uiteindelijk voornamelijk een kwestie van perspectief, die teruggaat op filosofisch-antropologische uitgangspunten. Kort gezegd: Kant is een Verlichtingsdenker die de menselijke maat uit het oog verliest en een God’s-eye-point-of-view inneemt. Kant wil het geheel overzien. Rutten heeft Husserl en (vooral) Heidegger gelezen en spreekt daarom van de ‘wereld voor ons’, dus zoals die aan ons in onze menselijke (en dus beperkte) conditie verschijnt.
Laat ik dit nog iets verder uitleggen: wij zijn volgens Heidegger in de wereld geworpen en hebben dan ook als onderdeel van de wereld geen totaal-overzicht, we kunnen dat ook niet hebben en – belangrijker – kunnen dus ook onmogelijk weten of de wereld voor ons samenvalt met de wereld in zichzelf (49). Iedere conclusie die wij trekken is dan ook een conclusie-voor-ons. Maar, en hier komen universalistische pretenties van Rutten om de hoek kijken, ook binnen onze Umwelt kunnen wij tot een bepaalde mate van objectiviteit komen, namelijk in het oordelen. En zo concludeert Rutten dat er bepaalde uitgangspunten zijn die we als hedendaagse mens delen en op basis waarvan we oordelen vellen die voor ons al dan niet tot kennisclaims kunnen worden.
Uiteindelijk gaat het dus om een kennisleer waarin we oordelen vellen over ‘de wereld voor ons’. Rutten komt tot een kennisleer waarin bepaalde oordelen voor ons ‘beslissend gerechtvaardigd’ kunnen worde en daarmee ‘kennis’ genoemd mogen worden. En ‘voor ons’ betekent dan: ‘Iedereen die tot de menselijke soort behoort kan daarom niet anders dan instemmen met deze oordelen. De vanuit de alternatieve epistemologie gerechtvaardigde oordelen moeten door alle mensen geaccepteerd worden’ (66).
Onredelijke atheïsten
Om wat voor oordelen gaat het dan? Rutten gaat er vrijwel niet op in. Maar voor de goede verstaander: het gaat dan natuurlijk met name om argumenten voor het bestaan van God. Wat Rutten hier impliceert, is dat dergelijke argumenten binnen zijn alternatieve epistemologie beslissend gerechtvaardigd kunnen worden. Dat betekent dat iemand alléén rationeel is wanneer hij die oordelen accepteert en irrationeel als hij ze verwerpt. Als bepaalde argumenten voor het bestaan van God beslissend gerechtvaardigd kunnen worden, dan zijn hedendaagse atheïsten irrationeel als ze die niet accepteren – dat is de implicatie van Ruttens betoog. Volgens Rutten is het theïsme dan ook de meest rationele optie. Dat laatste zegt hij niet – of althans niet in dit boek, hij doet dat wel in andere boeken en in interviews. Zo wordt Kant door Rutten uiteindelijk gebruikt om de atheïst eens flink om de oren te kunnen slaan.
Als bepaalde argumenten voor het bestaan van God beslissend gerechtvaardigd kunnen worden, dan zijn hedendaagse atheïsten irrationeel als ze die niet accepteren.
Maar als puntje bij paaltje komt blijkt dus het verschil tussen Kant en Rutten helemaal niet zo groot te zijn. Hun voornaamste verschillen liggen op het vlak van de filosofische antropologie en de epistemologische status van de noumena. Rutten belooft in het boek van alles, maar nergens heb ik het idee dat zijn argumenten werkelijk dwingend aanleiding geven tot een herwaardering van Kant. En daarmee begon het bij het lezen van het boek bij mij toch wat te kriebelen en kwam bij mij de vraag op: is dit een eerlijk boek? Is het een integer boek? Behandelt Rutten Kant en diens epistemologie hier op een faire manier? Of is er van een zekere religieuze vooringenomenheid sprake, zoals bijvoorbeeld de recensente van dagblad Trouw het boek kenschetste en waarop nogal wat kritiek kwam? Heeft ze een punt? Eerlijk gezegd vond ik in eerste instantie de recensente nogal vooringenomen over filosofie die door gelovigen wordt geschreven. Maar na lezing van Ruttens boek denk ik dat ze een punt heeft.
Apologetiek
Ik heb tot nu toe gezwegen over de retorische termen die Rutten hanteert om Kants positie te kenschetsen (‘positivistisch empirisme’, ‘sciëntistisch positivisme’ (13), ‘Zo bakent Kant de grenzen van ons kennen genadeloos en hermetisch af’ (20), ‘Ons denkvermogen mag nimmer vrijgelaten worden, maar dient genadeloos aan de leiband van de ervaring te worden gelegd. … bij Kant ons kenvermogen de slaaf is van de zintuiglijkheid’ (30), etc.). In zijn beschrijving van Kants filosofie zitten al allerlei waardeoordelen over die filosofie. Natuurlijk, dergelijke beschrijvingen maken een betoog sappig, maar ze dienen ook een zekere mate van framing. Nog voor we kennis hebben genomen van de argumenten van Kant, blijkt zijn denken al besmet te zijn.
Kant wordt al in de allereerste pagina’s van het boek als ‘sciëntist’ weggezet en tot de bron van alle rabiate atheïsme van na de Verlichting verklaard. In de eerste 8 pagina’s van de inleiding beschrijft Rutten in vogelvlucht het effect dat Kants denken heeft gehad op de Westerse filosofie tot Nietzsche. Het gevolg is dat in de twintigste eeuw iemand die naar God verwijst beschuldigd wordt van
naïviteit of onaanvaardbare redeloosheid. Zij die zich gekoesterd wisten in het bestaan van een ultieme absolute onvoorwaardelijke goddelijke oorsprong van de werkelijkheid werden op zijn best beschuldigd van het ‘doen alsof’ en in het ergste geval van het hebben van belachelijke, ja zelfs idiote, overtuigingen. Religie werd voortaan afgedaan als iets volstrekt onredelijks.
(p. 11)
Dat is dus de setting voor Ruttens betoog. Dat is voor Rutten de reden dat Kant flink aangepakt moet worden. Daarmee begint het boek, het is de rationale voor het boek. En dan moeten Ruttens argumenten tegen Kants positie nog komen. Of dat, gecombineerd met Ruttens retoriek, een schoolvoorbeeld oplevert van een integere, academische filosofie die louter op argumenten gebaseerd is, is een oordeel dat ik graag aan de lezer overlaat.
Gaat het Rutten echt om Kants filosofie? Na lezing heb ik de indruk dat dit niet het geval is. Het gaat Rutten om het hedendaagse wereldbeeld, om het metafysisch naturalisme en sciëntisme van onze cultuur. Net zoals ID en creationisme kritiek op de evolutietheorie gebruiken om een wig te drijven in het materialisme van onze samenleving, zo gebruikt Rutten kritiek op Kant als eenzelfde wig. Het draait niet om de filosofie van Kant, maar om de voor het geloof desastreuze Weltanschauung waar volgens Rutten Kants denken aanleiding toe heeft gegeven.
Ruttens argumenten contra Kant blijken bovendien achteraf meer een verschil in perspectief op bepaalde zaken op te leveren dan een echte weerlegging van Kants positie. Ik kom er dan niet helemaal omheen dat Ruttens boek weliswaar draait om argumenten tégen Kants positie en vóór Ruttens eigen alternatieve kenleer, maar dat de motivatie om Kant aan te pakken geen filosofische is, maar een gelovige. Daarmee is dit boek vooral een schoolvoorbeeld van filosofie die wordt gebruikt om christelijk geloof te verdedigen tegen aanvallen van atheïsme. Dit boek is een oefening in apologetiek. En ja, hoe je daar tegenaan kijkt, is vooral een kwestie van smaak.
P.s. (21/03/2020): Nadat bovenstaande recensie geschreven en gepubliceerd was, werd ik geattendeerd op nog een recensie die diep ingaat op Ruttens Kant-interpretatie, die deels dezelfde punten maakt die ik ook aanraak, maar dan duidelijk geschreven door iemand die anders dan ik wél een Kant-expert is. Voor wie het interessant vindt, HIER is die recensie te vinden.
Contra Kant: Herwonnen ruimte voor transcendentie.
Emmanuel Rutten.
KokBoekencentrum, 2020. Paperback. 176 pp.
ISBN 9789043533591. € 17,99
Vind je mijn blogs de moeite waard? Zo ja, zou je dan misschien een kleine bijdrage willen overwegen?
Mijn weblog bestaat al sinds 2005. Met veel plezier schrijf ik in mijn eigen tijd en op eigen kosten recensies en andere blogbijdragen. Echter, de kosten van o.a. webhosting lopen ieder jaar verder op. Donaties stellen me in staat om content te plaatsen en nieuwe initiatieven te ontwikkelen.
Mocht je willen doneren, dan kan dat hier: https://tasmedes.nl/doneren/
Alvast ontzettend bedankt voor je steun!
– – Taede Smedes
Alweer een geweldige recensie. Dank je wel hiervoor. Ik heb in eerste instantie alleen vermoed, dat Rutten’s motivatie voor dit boek een apologetisch (opportunistisch) karakter zou hebben, maar deze recensie helpt me om in ieder geval voorlopig niet in dit boek te duiken! Dank.
Taede, Rutten is niet de eerste gelovige die ontdekt heeft dat je Kant moet aanvallen. 31 jaar geleden lanceerde Hugh Ross in THE FINGERPRINT OF GOD (1989) een frontale aanval op Kant (hoofdstuk 4). Kant is de bron van alle ellende! pagina 38:
“Modern “isms” based (at least in part) on Kant’s philosophical assumptions:
behaviorism
existentialism
fascism
Freudianism
humanism
liberationism
Marxism
neo-Darwinism
nihilism
pragramtism
relativism.”
Dus niets nieuws onder de zon!
PS: het leuke is dat die fingerprint letterlijk voelbaar is op de omslag!
Dat is al driehonderd jaar de kritiek op de Verlichting: dat je niet zomaar wat kunt geloven als je goed bij je hoofd bent. Daarmee vielen alle “uit de duim zuig” denkbeelden af die het zonder empirische bevestiging moesten doen, en daarvan waren (en zijn) er heel veel. Bv dat een koning heerst “bij God’s gratie”, wat uiteraard apekool is. Het heeft ook de ondergang van filosofie en theologie veroorzaakt. En een typisch conservatieve visie, die ook tegenwoordig weer hier en daar populair is: als het deksel van de pan gaat, dan krijgen we excessen zoals communisme en Isis. Niet dat de conservatieven zelf gelovig zijn, maar het is wel prettig als het gewone volk wel gelovig is, dat houdt ze een beetje in het gareel. Het communisme is een voorbeeld van wat er gebeurt als je de hemel op aarde wilt realiseren.
Rutten denkt dat hij met zijn wiskundige argumenteerstijl het tij kan keren. Dat is wel een beetje sneu en heel ouderwets. Maar goed, als hij dat leuk vindt …