Eén van de belangrijkste teksten uit de rijke theologische geschiedenis, is het Proslogion van de middeleeuwse monnik Anselmus van Canterbury (1033-1109). Iedere keer als ik Anselmus’ Proslogion herlees, raak ik opnieuw onder de indruk van de diepgang ervan. Bij vrijwel al mijn filosofische en theologische schrijverijen zijn Anselmus’ ideeën zoals verwoord in deze tekst, op de achtergrond aanwezig.
Anselmus brengt met een elegante en trefzekere formulering God ter sprake. Een formulering waarmee Anselmus enerzijds verheldert wie God voor gelovigen is, terwijl hij anderzijds ook tegelijkertijd diepgaand worstelt met Gods onkenbaarheid en verborgenheid.
Hoewel het Proslogion vaak wordt beschouwd als een filosofisch godsbewijs, is de tekst geen filosofisch betoog, maar een uitgeschreven gebed. Het is een ‘pros-logion’, een ‘aan-spraak’. Anselmus spreekt God aan, hij dankt God en verzoekt God om zijn verstand te verlichten: ‘ik verlang er naar Uw waarheid, die mijn hart gelooft en bemint, tot op zekere hoogte in te zien. Ik zoek immers niet in te zien om te geloven, maar ik geloof om in te zien’, aldus Anselmus in de befaamde vertaling van Carlos Steel (verschenen bij Het Wereldvenster in Bussum in 1981).
Waarboven niets groters gedacht kan worden
Al biddend schuifelt Anselmus in zijn denken voorwaarts. Het geloof gaat bij hem aan het denken en het inzicht waarop hij hoopt vooraf. Het is geloof dat naar begrip zoekt. En al denkend spreekt hij ineens, meteen aan het begin van het tweede hoofdstuk, die befaamde woorden: ‘Daarom, Heer, Gij die aan het geloof inzicht verleent, laat mij inzien, in de mate dat Gij het heilzaam acht, dat Gij zijt gelijk wij geloven en dat zijt wat wij geloven. Welnu, wij geloven dat Gij iets zijt waarboven niets groters gedacht kan worden.’
Kippenvel!
God is, volgens Anselmus, ‘datgene waarboven niets groters gedacht kan worden’. Het lijkt een definitie en zo is de formulering ook vaak gelezen. Maar het aliquid quo nihil maius cogitari possit zoals het er in het Latijn staat, kan gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd worden. Zo wordt in een recente, lyrisch-spirituele vertaling van Vincent Hunink (Ondenkbaar dat U niet bestaat, uitgegeven bij Kok in 2011), het Latijn kortweg vertaald met ‘het hoogst denkbare’. Ofschoon er argumenten te geven zijn voor die vertaling, gaat daarmee iets heel wezenlijks verloren.
De vertaling van de formulering die Anselmus gebruikt, dus God als ‘datgene waarboven niets groter gedacht kan worden’, is taalkundig en stilistisch gesproken misschien niet de fraaist denkbare. Veel mensen moeten de formulering een aantal keren lezen voordat ze een idee krijgen wat ermee gezegd wordt. Maar het punt is: de formulering houdt iets open, de frase verwoordt een lege plek in het denken of een grens waar het denken vanuit haar eigen activiteit tegenaan stoot, maar niet in kan doordringen.
Maar als God het grootst denkbare zou zijn, zou God uiteindelijk door het menselijk denken begrepen en daarmee gegrepen kunnen worden. Het grootst denkbare ís denkbaar. Maar dat is nog niet alles. Immers, als ik God als het grootst denkbare kan denken, dan kan ik eveneens iets bedenken dat daar nog boven uitstijgt, namelijk God die groter is dan het grootst denkbare (ook al kan ik me daar geen voorstelling van maken), of zelfs datgene waarboven niets groters gedacht kan worden. Anselmus’ definitie terugvertalen naar God als ‘grootst denkbare’ doet aan de diepgang van zijn formulering geen recht.
Onmogelijk niet bestaan
Anselmus schuifelt al denkend en biddend verder. Als het zo is dat God datgene is waarboven niets groter gedacht kan worden, dan moet God zó echt bestaan, dat het zelfs niet mogelijk is te denken dat God níet bestaat. Sterker nog: Anselmus meent dat God onmogelijk níet kan bestaan.
Als God alleen in gedachten bestaat en niet in werkelijkheid, dan kan ik immers een God denken die wél bestaat en die zelfs noodzakelijk bestaat (dus waarvan men onmogelijk kan denken dat die God níet bestaat). En een God die werkelijk bestaat, is in de ogen van deze middeleeuwse monnik een grotere God. En zo moet God wel bestaan, het kan niet anders, het is onmogelijk dat God niet bestaat.
Betekent dit nu dat Anselmus hier een doorslaggevend anti-atheïstisch argument heeft neergeschreven waarvan hij hoopte dat dit de boel eens en voor al zou beslechten? Was het argument echt bedoeld om de scepticus en de twijfelaar te overtuigen? Moest misschien allereerst de twijfelende Anselmus zelf overtuigd worden?
Hoe tegenstrijdig, als dat laatste werkelijk het geval zou zijn, dat Anselmus, terwijl hij met God spreekt, op zoek gaat naar een argument waarmee het bestaan van diezelfde God bewezen zou moeten worden. Dan zou hij zijn als een man die in een direct gesprek tot zijn vrouw ineens al pratend de aandrang krijgt om te moeten bewijzen dat zij bestaat.
Nee, hier hoeft niemand overtuigd te worden, het minst van iedereen Anselmus zelf. Het gaat hier om geloof dat zoekt naar redelijk inzicht, fides quaerens intellectum. Het gaat om de vraag: wat geloof ik eigenlijk? Geloof staat voorop, maar door middel van het denken wordt verhelderd en vervolgend verwoord wat nu eigenlijk geloofd wordt. Hier ligt, voor wie het wil zien, het fundament van de eenheid tussen geloof en rede.
Onkenbaarheid
Hoever kan het schuifelende zoeken naar de verheldering van het geloof gaan? Uiteindelijk is het ook voor Anselmus zo dat God door de mens niet gedacht kan worden. Anselmus’ geest kan bedenken dát God bestaat, en zelfs dat God onmogelijk níet kan bestaan. Maar het denken bereikt uiteindelijk een grens die het niet voorbij kan. De God waarboven niets groters gedacht kan worden overstijgt het denken, hoe God is kan niet gedacht worden. Ook voor Anselmus blijft God uiteindelijk een mysterie, ongrijpbaar voor de menselijke rede.
God, zo meent Anselmus, verblijft in het ontoegankelijke licht: ‘Want waarlijk niets anders kan in dit licht binnendringen om U ginds te aanschouwen. Waarlijk, daarom zie ik het niet omdat het voor mij te sterk is. En nochtans zie ik al wat ik zie door dat licht, zoals het zwakke oog al wat het ziet, ziet door het zonlicht dat het in de zon zelf niet kan aanschouwen’.
Zoals het licht van de zon de objecten van het ondermaanse aan ons toont, zo verlicht het licht van de eeuwige Waarheid de menselijke geest. Maar dat doet het licht niet direct, want dan zou het ons verblinden. Het licht kan niet anders dan zichzelf, op indirecte wijze, kenbaar maken via de dingen die het belicht, net zoals wij de dingen rondom ons zien door de zon die erop schijnt. Maar het licht zelf blijft voor ons ontoegankelijk.
De zwijgende God
In de tekst van het Proslogion is alleen Anselmus aan het woord. Anselmus bidt, dankt en vraagt, maar nergens neemt God het woord. God zwijgt. Hij lijkt afwezig. Tegen het eind verzucht Anselmus: ‘Nog steeds zijt Gij, Heer, voor mijn ziel verborgen in Uw licht en zaligheid, en daarom verblijft zij nog altijd in duisternis en haar ellende’. Hoewel God het meest van alles werkelijk is, kunnen we Gods aanwezigheid niet ervaren. We kunnen ernaar verlangen, we kunnen erop hopen, erom bidden. Maar uiteindelijk is het zoals het is. En het blijft stil, daarboven.
Zo verwoordde deze middeleeuwse monnik in een gebed de godsverduistering die door zovelen van ons vandaag gevoeld wordt. En Anselmus blijkt een van ons te zijn: denkend, twijfelend, worstelend, en hopend. Een diepgelovig man, die Anselmus.
(Bron illustratie: http://marccortez.com/2012/04/22/a-prayer-for-sunday-anselm-of-canterbury/.)
@ Taede
“ Hoewel God het meest van alles werkelijk is, kunnen we Gods aanwezigheid niet ervaren. We kunnen ernaar verlangen, we kunnen erop hopen, erom bidden. Maar uiteindelijk is het zoals het is. En het blijft stil, daarboven.”
Is dit een uitspraak van Anselmus of van jou?
Inderdaad we kunnen Gods aanwezigheid niet ervaren (God is niet empirisch aan te tonen), maar religieuze ervaringen bestaan wel , daar zijn toch genoeg voorbeelden van. Hoe kijk jij aan tegen religieuze ervaringen? Kunnen ze goddelijk geïnspireerd zijn (echte religieuze ervaringen; bij sommige mensen verandert hun leven plotseling, ingrijpend en blijvend,door een religieuze/numineuze ervaring) of moeten we deze ervaringen gelijkstellen aan de religieuze ervaring die kan ontstaan na het slikken van een “pilletje”?? Wat is je opvatting hierover?
Nand, er zijn van die ervaringen die een overweldigende indruk op je maken, zoals de geboorte van je kind. Ik zou er zo nog wel wat kunnen noemen, iemand die dat niet kan mist nogal wat van het leven, dunkt mij. Wat je in zo’n geval voelt lijkt uit te stijgen boven de gebeurtenis op zichzelf. Waarom dat is, daar kan je bij de geboorte van je kind misschien wel een oorzaak voor aanwijzen. Je beseft ineens: dit is écht en je beseft dat al die vage ideeën die je eerder had over de verantwoordelijkheden van het hebben van een kind nu allemaal om aandacht kunnen vragen. Als je een kind krijgt, kan je je daar enigszins op voorbereiden, maar het is toch iets bijzonders en ook anders wanneer het echt gebeurt.
Als er iets belangrijks gebeurt dan heeft dit altijd vérstrekkende consequenties, want anders zou het geen belangrijke gebeurtenis zijn. Pas als zoiets gebeurt besef je dat ten volle, daarvoor was het slechts één van de vele gebeurtenissen die je niet overkomen zijn en die je dus niet persoonlijk raken.
Als zo’n gebeurtenis onverwacht komt, kan er een situatie ontstaan waar je letterlijk niet weet wat je overkomt. Dan kan je dingen gaan geloven die je anders niet zou geloven. Daar is geen pilletje voor nodig.
Later, als je weer tot rust bent gekomen, kan zo’n geloof blijven hangen, maar het feit dat je in een soort paniek tot geloof bent gekomen lijkt mij juist een goede reden dat geloof met een korrel zout te nemen.
Taede, ik meen iets van jouw kippenvel te kunnen begrijpen. We voelen ons wel eens nietig tegenover de natuur en wat jij blijkbaar in de uitspraak van Anselmus ziet is de ultieme grootheid van die natuur op een voor jou blijkbaar buitengewoon indrukwekkende manier.
Waar ik je niet over hoor is de twijfel die uit de poging van Anselmus om het bestaan van God aan te tonen spreekt.
De verbetenheid van Rutten en Riemersma waarmee zij hun argumenten voor het bestaan van God wijzen hier ook op. Riemersma heeft het in dat verband over zijn “knagende twijfel”.
Rutten vindt zijn eigen argumenten “méér dan redelijk”.
Blijkbaar is de drijfveer die hen tot het verzamelen van argumenten voor het bestaan van God drijft terug te voeren tot een poging die twijfel weg te nemen, maar dat lukt natuurlijk niet, want ik denk dat die twijfel nog veel fundamenteler is dan de magnitude van de natuur en dat die uiteindelijk terug te voeren is tot de Heisenbergse c.q. Gödeliaanse onzekerheden.
Taede,
Mooi dat je aandacht geeft aan deze prachtige tekst.
Met een groot deel kan ik van harte instemmen, maar de laatste regels… Ik heb de indruk dat je het gebed van Anselmus wel erg modern framet.
Ten eerste: nogal logisch dat God niet aan het woord komt in het gebed. Ken jij theologische literatuur, afgezien misschien van sterk mystieke teksten, waarin God rechtstreeks spreekt? Denk aan de Confessiones van Augustinus (een van de voorbeelden voor Anselmus): ook daarin spreekt God niet. Maar dat is nog geen teken van twijfel of van Godsverduistering, kom nou. Het is gewoon een kwestie van genre.
Ten tweede: de laatste zinnen van Anselmus, over de verborgenheid van God voor Anselmus’ ziel gaan over ‘licht & zaligheid’ vs. ‘duisternis & ellende’. Ik vraag me af of je dit filosofisch moet duiden, alsof het zou gaan over het stilzwijgen van God of iets dergelijks. Gezien de terminologie en gezien het feit dat Anselmus een Middeleeuws theoloog was, lijkt het me meer voor de hand liggen om deze frase soteriologisch te lezen: Anselmus voelt zich bezwaard door zijn zondige menszijn en verlangt naar eenwording met de zalige God. Het is een klassieke hunkering naar ‘verlost te zijn en met Christus te zijn’ (zoals de apostel Paulus het ooit uitdrukte).
Jij plaatst dit allemaal in een soort laat 20e-eeuwse existentiële twijfel aan het Godsbestaan. Ik betwijfel of je daarmee recht doet aan de tekst, of aan Anselmus’ geloof.
Uiteindelijk is het ook voor Anselmus zo dat God door de mens niet gedacht kan worden. Anselmus’ geest kan bedenken dát God bestaat, en zelfs dat God onmogelijk níet kan bestaan. Maar het denken bereikt uiteindelijk een grens die het niet voorbij kan.
Dit moeten jullie me toch eens uitleggen, ik heb namelijk nog nooit het idee gehad dat er een grens zit aan mijn denken, of, fantaseren. Ik kan mij zo goed als alles wel voorstellen, wat ik dan weer één van de mooiste dingen aan de menselijke geest vind.
Maar zodra we het over god hebben worden er ‘grenzen’ gevonden ofzoiets.
En dat komt de spiritualen altijd maar weer wonderbaarlijk mooi uit…
Dus mijne dames en heren: waarom hebben jullie wel een grens.
En ik niet?
Dennus, ik onderschat geenszins de reikwijdte van jouw fantasie. Natuurlijk kun je erover fantaseren hoe het zou zijn als jij god was (zie Bruce Almighty), of desnoods hoe het zou zijn als jij een spin was of een vleermuis. Maar het gaat hier niet over ‘fantaseren’; het gaat over ‘denken’. De vraag is: kun jij ‘denken’ hoe het zou om (bijv.) almachtig, alwetend en volmaakt goed te zijn? Dat is alleen al logisch onmogelijk, omdat je dan met een niet alwetend of moreel volmaakt verstand moet proberen alwetendheid of morele volmaaktheid te denken. Of kun jij ‘denken’ hoe het zou zijn om met echolokatie je weg te vinden, ondersteboven te slapen, vleermuisferonomen opwindend te vinden en dol te zijn op muggen? Je kunt er wel over fantaseren, maar dat doe je altijd met een mensenverstand, niet met een vleermuisbrein. Hier stuiten we dus wel degelijk op grenzen. Die liggen al heel dichtbij: wij kunnen eigenlijk al niet goed ‘denken’ hoe het is om een ander mens te zijn, zelfs niet om je man/vrouw of kind te zijn. Laat staan als het om heel andere levensvormen gaat.
@Steven
Wat je eigenlijk bedoelt is:
Eerst hebben wij mensen god de eigenschap ‘te groot om te kennen, of te ‘denken’ gegeven.’
En vervolgens zeg je: we kunnen god toch niet kennen.
Da’s toch ook wel een beetje een paradox vind je niet? Of beter gezegd, het maakt theologie een volstrekt zinloze exercitie.
En trouwens, al die dingen die jij noemt die ik niet zou kunnen denken, kan ik toch gewoon doen met mijn fantasie. Het maakt me niets uit of het allemaal 1 op 1 zou kloppen, voor sommige dingen gebruik ik trucjes, of modellen, maar het kan zeker! Het is een wonderlijk mooi iets, dat fantasie, en heeft werkelijk geen grenzen.
Dennus, ik legde slechts uit dat er wel degelijk grenzen zijn aan het denken, en dat die al vrij snel in zicht komen. Nogmaals: fantaseren is iets anders dan denken. Ik kan fantaseren hoe het is als ik een vleermuis zou zijn, maar dat is iets heel anders dan denken als/vanuit een vleermuis.
Zo geldt het ook in logische oefeningen: ik kan bijv. prima ‘denken’ dat er een grootste getal bestaat (“Graham’s number”). Het kan zelfs bewezen worden dat er zo’n getal is, zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Getal_van_Graham. Maar het is onmogelijk je een voorstelling te maken bij de werkelijke grootte van dit getal en het is onmogelijk om het te noteren, omdat het heelal het zelf niet zou kunnen bevatten.
Nu, ongeacht of God bestaat of niet, ik kan me prima een wezen voorstellen waarboven niets gedacht kan worden (aldus Anselmus). Maar ik kan me niet voorstellen hoe het is om zo’n wezen te zijn.
@Steven
Ik denk ik snap waar je heen wilt. Maar aangezien er letterlijk niets over god als feit bekent is, dicht je eerst zelf aan een soort van getal van Graham aan god toe, terwijl dit dus niet het geval hoeft te zijn. Je kunt god op een miljoen verschillende manieren interpreteren, wat dus ook gebeurd. Wat ik bedoel is, waarom zou je het jezelf aandoen om voordat je begint met te filosoferen over god, jezelf al de regel te stellen dat het toch wel te groot voor je gaat zijn om te bevatten?
Dan ben je niet meer bezig met theologie, of überhaupt jezelf wijzer maken, het enige wat je dan nog aan het doen bent, is aanbidding.
En daar is natuurlijk ook niets mis mee, als je maar beseft waar je mee bezig bent.
Dennus,
Volgens mij lopen er twee dingen door elkaar heen:
1. Kunnen wij iets denken dat wij niet kunnen begrijpen of adequaat beschrijven?
2. Is er een God met eigenschappen die wij wel kunnen denken maar niet kunnen begrijpen of adequaat beschrijven?
Ik ging vooral op vraag 1 in, omdat ik dacht dat je vooral problemen had met het principe zelf. Ik heb het idee dat je het op dit punt (nu) wel met me eens bent.
Wat vraag 2 betreft: als je even binnen het verhaal van Anselmus blijft (daar gaat Taedes stukje over), dan kun je zien dat het in elk geval consistent is. Als God inderdaad datgene is waarboven niets hogers gedacht kan worden, dan geldt: wij kunnen zo’n God wel denken, maar niet begrijpen of adequaat beschrijven (analoog aan Graham’s number).
Waarom zou je God zo beschrijven?, vraag je. Tja, dat heeft inderdaad veel te maken met aanbidding. Wat betekent het om iets/iemand ‘God’ te noemen? In vrijwel alle grote religies zie je dat die vraag het denken op gang brengt en uitkomt bij een instantie zoals Anselmus beschrijft. Aanbiddenswaardig is uiteindelijk allleen datgene/diegene waarboven niets groters gedacht kan worden.
@ Steven
Even een vraag terzijde als het mag.
Je zegt: “Aanbiddenswaardig is uiteindelijk alleen datgene/diegene waarboven niets groters gedacht kan worden.”
Als men spreekt van de AAA-God bedoelt men in het klassieke christendom dan de God die almachtig is, algoed en alwetend? Of bedoelt men de God die almachtig is, alwetend en aanbiddenswaardig? Of spreekt men in het klassieke christendom niet van een triple-A-God?
@Nand, ik ben niet vertrouwd met de term ‘triple A God’, maar ik vermoed dat daar de klassieke eigenschappen almachtig, algoed, alwetend mee bedoeld worden.
@Steven
Hmm, ik denk dat ik de definities wat minder scherp afbaken dan jij. Denken en fantaseren ligt dicht bij elkaar, en ik ben nog steeds van mening dat je toch echt fantasie nodig hebt, voordat je kunt gaan ‘denken’. Je zult eerst met een idee moeten komen, (mede) ontsprongen uit je fantasie, wat zich vormt tot een theorie, wat je vervolgens weer kunt toetsen met de werkelijkheid. En fantasie, heeft geen limieten (wat erg leuk is). Dat het denken daarna limieten heeft, daar kan ik inkomen. Dat wij niet het exacte getal kunnen ‘denken’ van Graham, maakt het nog niet zo dat er iets schort aan de theorie waardoor hij erop gekomen is, en dus heb jij gelijk dat er een limiet is, maar ik heb gelijk dat we toch maar dat getal als zijnde ‘x’ kunnen ‘denken’.
Verder moet je denk ik oppassen met abstracte termen die op papier heel wat lijken te betekenen, zoals de term ‘moreel volmaakt’ die je gebruikt, het mag dan theoretisch kunnen bestaan, maar als moreel in het oog van de aanschouwer zou liggen, het subjectief is, of als er simpelweg gekozen moet worden tussen 2 kwaden, dan blijkt al dat het alleen een term is die vooral stoer klinkt, maar in de praktijk niet zo veel waarde heeft. Ja, je zou het aan god kunnen toeschrijven, maar je maakt daarmee ‘god’ onmogelijk te begrijpen, dus ja, god wordt er daardoor ‘aanbiddelijker’ en mythischer van, maar dat komt niet door god, maar omdat de term ‘moreel volmaakt’ dubieus is als een valide beschrijving voor wat dan ook.
Ook heb ik er moeite mee om trappen van vergelijking (dus: groot, groter, grootst) op zoiets als denken los te laten. ‘Denken’ is niet hetzelfde als bv. de grootte van een boom die je vergelijkt met andere bomen. Dus, de ene boom is groot, de andere groter, en je hebt er een die het grootst is. Dit kun je zonder problemen doen natuurlijk. Maar doe je het bij abstracte begrippen, dan is het me een raadsel wat het betekent als je bv. zegt dat god ‘het hoogste is dat gedacht kan worden’. Behalve dan dat het heel stoer klinkt en weer bijdraagt aan het mythische van god. Denken blijft denken meen ik, waar je ook aan denkt. Je denken wordt volgens mij niet ‘hoog, hoger, hoogst’ naarmate het onderwerp van je denken verandert.
Dennus, misschien moeten we dan het woord ‘verbeelding’ gebruiken (imagination). Dat hangt wat meer tussen ‘denken’ en ‘fantasie’ in. Naar mijn idee is er overigens wel degelijk ook een grens aan fantasie / verbeelding. Ik gaf al het voorbeeld van de vleermuis: natuurlijk kun je wel fantaseren hoe het is als jij een vleermuis bent, maar je kunt niet fantaseren ALS een vleermuis. Je fantasie is altijd beperkt door je eigen menselijkheid. En omdat je nu eenmaal omgeven bent door andere levensvormen, geeft dat tegelijk de beperking aan.
Maar goed, dat terzijde.
De term ‘moreel volmaakt’ is misschien wat lastiger dan ‘alwetend’ of ‘almachtig’. In de tijd van Anselmus geloofde men nog dat er één objectieve moraal was. Maar ik denk dat zelfs moderne mensen zich er iets bij kunnen voorstellen. Welke morele theorie je ook aanhangt (utilisme, divine law, deugdethiek, intuïtionisme, etc.), je kunt je altijd wel voorstellen dat er ergens iemand moet zijn die moreler is dan alle andere mensen. Dat is niet hetzelfde als moreel volmaakt, maar het geeft wel een denkrichting aan. Stel dat je utilist bent (c.q. van mening bent dat we altijd moeten streven naar het grootst mogelijke goed voor zoveel mogelijk mensen), dan kun je je voorstellen dat de een daarin beter is dan de ander. En je kunt je ook voorstellen dat het mogelijk is dat er iemand is die daarin beter is dan alle anderen. En stel je dan voor dat er iets/iemand is die daarin zo goed is dat het niet mogelijk is om nog beter te zijn.
Zoiets…
Bij ‘alwetendheid’ is het wat gemakkelijker: we kunnen ons met gemak mensen voorstellen die meer weten dan andere mensen. Als je dat verder opschaalt, kun je je voorstellen dat er zoiets is als ‘alles weten dat te weten is’. Ik beweer niet dat zoiets bestaat of dat wij ons kunnen voorstellen wat het betekent om alles te weten wat er te weten is. Ik beweer slechts dat we ons kunnen voorstellen DAT er zoiets is.
Idem met almacht: alles kunnen wat logisch mogelijk is.
Denken blijft inderdaad denken. Ik weet niet goed wat je bedoelt met ‘hoger’ en ‘hoogst’ denken. Maar misschien dat het bovenstaande iets verheldert.