Eén van de belangrijkste teksten uit de rijke theologische geschiedenis, is het Proslogion van de middeleeuwse monnik Anselmus van Canterbury (1033-1109). Iedere keer als ik Anselmus’ Proslogion herlees, raak ik opnieuw onder de indruk van de diepgang ervan. Bij vrijwel al mijn filosofische en theologische schrijverijen zijn Anselmus’ ideeën zoals verwoord in deze tekst, op de achtergrond aanwezig.
Anselmus brengt met een elegante en trefzekere formulering God ter sprake. Een formulering waarmee Anselmus enerzijds verheldert wie God voor gelovigen is, terwijl hij anderzijds ook tegelijkertijd diepgaand worstelt met Gods onkenbaarheid en verborgenheid.
Hoewel het Proslogion vaak wordt beschouwd als een filosofisch godsbewijs, is de tekst geen filosofisch betoog, maar een uitgeschreven gebed. Het is een ‘pros-logion’, een ‘aan-spraak’. Anselmus spreekt God aan, hij dankt God en verzoekt God om zijn verstand te verlichten: ‘ik verlang er naar Uw waarheid, die mijn hart gelooft en bemint, tot op zekere hoogte in te zien. Ik zoek immers niet in te zien om te geloven, maar ik geloof om in te zien’, aldus Anselmus in de befaamde vertaling van Carlos Steel (verschenen bij Het Wereldvenster in Bussum in 1981).