En hoe zit het nu met de elite-wetenschappers die atheïst zijn? Hoe is hun houding jegens religie? Proberen ze actief religie te bestrijden? Denken zij dat geloof en wetenschap in conflict met elkaar zijn?
Volgens Ecklund is het percentage wetenschappers dat het idee van een universeel conflict tussen geloof en wetenschap erg klein. Slechts 15 procent van de 275 wetenschappers die zij interviewde (dus zo’n ruim 40 wetenschappers) menen dat geloof en wetenschap categorisch met elkaar in conflict zijn. Dit zijn bovendien atheïstische wetenschappers die een “dunne” spiritualiteit hebben (daarover dadelijk meer), een smalle definitie van religie hanteren (het fundamentalistische protestantisme is voor deze wetenschappers het stereotype van religie), en ze hebben een smalle definitie van wetenschap: zij accepteren wat Ecklund (in navolging van de socioloog Robert Merton) een normative structure of science noemt: “science is inherently protected from personal bias because scientists work together in groups. They replicate one another’s experiments, thus ensuring the objectivity of the collective rather than the subjectivity of the individual.” (17)
Laten we vervolgens eerst eens kijken naar de spiritualiteit van alle ondervraagde elite-wetenschappers. Ecklund stelt: “If we think about spirituality as a continuum of relevance, there would be many scientists on one end, whose spirituality seems to be lacking in content, or an accompanying sense of responsibility.” (53) Dergelijke wetenschappers hebben een “dunne” spiritualiteit, een spirituele beleving die weinig inhoudelijk is en geen verschil maakt ten aanzien van de manier waarop iemand in het leven staat. Ecklund ontdekte dat iets minder dan 60 procent van de ondervraagde wetenschappers een dergelijke “dunne” spiritualiteit heeft. Het zijn wetenschappers die niet malen om levensbeschouwelijke en existentiële kwesties. Eén van de geïnterviewden omschreef zijn spiritualiteit als “getting up every day and putting [his] pants on” (54).
Ruim 40 procent van de ondervraagde elite-wetenschappers hebben daarentegen een “dikke” spiritualiteit. Ecklund noemt hen spiritual entrepreneurs: “scientists looking for new ways to hold science and faith together yet still free of the constraints of traditional religion.” (54) Dit kunnen God-gelovigen zijn, maar ook atheïsten! Het zijn wetenschappers die zichzelf als spiritueel in substantiële zin beschouwen. Spirituele ondernemers zijn vaak geneigd om een sterk onderscheid te maken tussen “religie” en “spiritualiteit”: zij zien “religion and spirituality in distinctly different terms, with many viewing the two as nonoverlapping categories.” (55) Spirituele ondernemers halen hun spiritualiteit uit wetenschap zelf en minder snel uit religieuze tradities, en noemen bovendien vaak Einstein als grote voorbeeld.
Nu is het begrip “spiritualiteit” zowel in het Nederlands als in het Engels een term die vele connotaties kent. Het is belangrijk om op te merken dat natuurwetenschappelijke spirituele ondernemers een begrip van spiritualiteit hanteren dat verre van zweverig, vaag of New Age is, in tegenstelling tot wat veel mensen (en boekhandelaren!) onder het begrip “spiritueel” verstaan. Spirituele wetenschappers willen een coherent wereldbeeld, dat zoekt naar waarheid en coherent is met wat de wetenschap over de wereld te berde brengt. Ecklund legt uit:
The difference between scientists and most of the nonscientists who see themselves as spiritual is that members of the general population often compile bits of various forms of religion (a spiritual salad bar) to put together an indiviaulized inner life that works for them. The effort of the spiritual scientist is more about pursuing reality and discovering the truthful aspects of spirituality that will be most in line with science. Most often scientists see this individual pursuit of truth, which allows science to stand in the face of criticism, as completely incongruent with religion. (…) Spiritual entrepreneurs … conform to nothing but their discovered truth, or search for meaning. And these individual pursuits of truth can often lead to an outward focus rather than shallow preoccupation with oneself. (55)
Of in één zin samengevat:
Spiritual entrepreneurs are both traditionalists as regards their relationship to truth and revolutionaries in their manner of religious understanding and practice. They share with the spiritual-but-not-religious person on the street the same desire to cast off the shackles of religion. But they cling with devotion to the existence of objective and knowable truth. (56)
Een heel aparte groep is die van de spirituele atheïsten, een categorie die, zoals Ecklund zegt, vrijwel exclusief aan wetenschappers toebehoort. Van alle spirituele wetenschappers zegt 22 procent dat ze atheïst zijn, en 27 procent dat ze agnost zijn. Of in tabelvorm (overgenomen van p. 58:
|
Not at all spiritual |
Spiritual |
Atheist |
59% |
22% |
Agostic |
34% |
27% |
Believer |
8% |
51% |
Met andere woorden, van alle spirituele wetenschappers zijn bijna de helft atheïst en agnost. Atheïsme en spiritualiteit sluiten elkaar dus verre van uit, maar, zegt Ecklund, dit geldt alleen voor de selecte groep van wetenschappers. Want in de Amerikaanse populatie als geheel is spiritueel atheïsme en agnosticisme onmeetbaar klein, voornamelijk omdat slechts twee procent van de bevolking zich atheïst noemt en vier procent agnost.
Het verrassende van de categorie van spirituele atheïstische wetenschappers, is dat die categorie er blijkbaar gelijksoortige denkbeelden op nahoudt als gelovige spirituele wetenschappers. Ecklund maakt in ieder geval geen onderscheid in denkbeelden tussen gelovige en atheïstische/agnostische spirituele wetenschappers en behandelt ze als één groep. Blijkbaar maakt de inhoud van de spirituele beleving niet zoveel verschil. Atheïsten en gelovigen komen als het op spirituele beleving aankomt, heel dicht bij elkaar. Het is jammer dat ze daar inhoudelijk niet wat verder op ingaat, want het is een intuïtie die ikzelf al langer heb, maar die ik hier bevestigd zie. Ik had er graag meer over gehoord.
Maar als wetenschappers spiritueel zijn, komt die spiritualiteit dan ook ergens tot uiting? Volgens Ecklunds onderzoek is dat wel degelijk het geval. Spiritualiteit beïnvloedt wetenschap. Zo zeggen verschillende spirituele wetenschappers (opnieuw, Ecklund maakt hierbij geen verschil tussen religieuze en niet-religieuze spirituele wetenschappers) dat hun spiritualiteit meespeelt in de hypothese-genererende fase van wetenschappelijk onderzoek. Helaas wordt verder niet concreter uitgewerkt hoe dit dan in zijn werk gaat. In ieder geval erkennen dergelijke wetenschappers dat wetenschappelijke vragen soms geïnformeerd of beïnvloed worden door bronnen van buiten de wetenschap zelf.
Dit is overigens een eigenaardige conclusie, want eerder in het boek stelde Ecklund al vast dat expliciet religieuze wetenschappers geen enkele behoefte voelden om hun geloof een rol te laten spelen in hun wetenschappelijke werk. Geloof speelde alleen een rol bij de sociale interactie met anderen. Bij de spirituelen liggen de zaken dus duidelijk anders en beïnvloedt hun spiritualiteit ook inhoudelijk wetenschappelijke beslissingen. Ecklund gaat hier helaas verder niet op in, en dus laat ik het ook liggen.
Wetenschap beïnvloedt echter ook spiritualiteit, en dit is natuurlijk het minst verrassend. Zo stelt Ecklund met name over spirituele atheïstische wetenschappers:
Some scientists feel that science actually frees them to admire the complexity of the natural world and praise it. Their spirituality helps these atheists appreciate the mystery they often encounter in their work. As we all know, the work of scientists – especially natural scientists – requires highly technical knowledge about the natural world, as well as skill in its manipulation. Some scientists see themselves as genuineley unlocking nature’s secrets through their research. And for this group of spiritual scientists, their sense of access to the deepest aspects of nature also enlivens a sense of spirituality. (62)
Voor veel elite-wetenschappers is spiritualiteit een manier om het conflict tussen geloof en wetenschap te vermijden. Sterker nog: “The scientists who were the most spiritual seemed the least interested in policing the boundaries between science and religion or even the boundaries of discourse between the two.” (63)
Met andere woorden, voor wetenschappers met een “dikke” spiritualiteit gaan geloof en wetenschap bijna vloeiend in elkaar over. Atheïstische wetenschappers die me zo te binnen schieten en die in deze categorie zouden kunnen vallen, zijn bijvoorbeeld biologe Ursula Goodenough, astronoom Chet Raymo en complexiteitswetenschapper Stuart Kauffman. Deze drie wetenschappers hebben boeken geschreven waarin de categorieën van spiritualiteit en wetenschap naadloos in elkaar overlopen, niet alleen in de visie die ze in die boeken uiteenzetten (de “ontologie”), maar ook in de taal, in de beschrijving van die visie (het “discours”). Maar zelfs Richard Dawkins, in het begin van zijn The God Delusion, zou in deze categorie kunnen vallen – ware het niet dat hij toch in de rest van datzelfde boek de suggestie wekt dat hij iemand is met een zeer “dunne” spiritualiteit.
Ecklund heeft hier, denk ik, een heel belangrijk punt te pakken dat uiteindelijk een brug kan vormen om de kloof tussen geloof en wetenschap te doorbreken. Zoals ze zelf stelt:
elite scientists who are boundary pioneers and spiritual atheists might actually be the carriers of a new religious impulse, one characterized by a deep commitment to the scientific enterprise and the achievement of elite status among their scientific peers. (…) A traditional sociology-of-religion approach that focuses on religious organizations and institutions does not allow for the complex pursuit of spirituality in everyday life, particularly the new kinds of science-linked spirituality I find among scientists. These spiritual atheists are creating something new, outside of religious organizations and conventional religious understandings. (7)
Het interessante is dat binnen het hele veld van science and religion vandaag de dag deze sprituele atheïsten, zoals Goodenough en Kauffman, toonaangevend beginnen te worden en daarmee Ecklunds punt bevestigen. Daarmee lijkt een beweging zichtbaar te worden in de geschiedenis van het veld van science and religion sinds de jaren 1960. Toen de kwantumfysicus Ian Barbour rond 1960 begon met het publiceren van zijn boeken, ging het vooral nog om vragen over hoe wetenschap zich tot meer klassiek-theïstische godsconcepten verhoudt. Na Barbour kwamen bijvoorbeeld John Polkinghorne en Arthur Peacocke met godsmodellen die al meer afstand namen van het klassieke theïsme en flirtten met naturalisme. Hun modellen waren mengelingen van procestheologie en klassiek-theïstische concepten van Gods handelen, maar er was ook een sterke nadruk op het idee van kenosis, Gods vrijwillige terugtrekking – een idee dat je nu bij meer fenomenologische denkers als Derrida, Caputo en Vattimo terug ziet komen, denkers die al lang afscheid van het klassieke theïsme hebben genomen.
Met het spirituele atheïsme van naturalisten als Goodenough en Kauffman lijkt de nadruk op Gods kenosis, Gods verborgenheid en transcendentie te worden versterkt. Denk ook aan het naturalistische werk van Wim Drees, nu de grote gezagvoerder van het vaktijdschrift Zygon. Er zijn veel meer auteurs te noemen die in dit spoor verder denken (bijvoorbeeld John Haught, Michael Ruse, Francisco Ayala, en Stephen Jay Gould). En ik merk dat ook mijn eigen denken sterk in die richting gaat, maar dan wel theologisch gemotiveerd.
In het laatste deel, dat ik morgen zal posten, sluit ik mijn bespreking van Ecklunds boek af.
Het probleem met het label ‘spiritueel’ is dat het verschillende connotaties heeft, zoals je zelf ook al aangeeft. Doordat het voor velen een zweverige en paranormale connotatie heeft, zullen veel wetenschappers (zeker de agnostische/atheïstische) wars zijn van het gebruik ervan. Dat maakt het onderzoeken hiervan lastig.
Ik denk dat de veruit meeste atheïsten zich spiritueel zouden noemen in de zin dat ze verwonderd zijn over de grandeur van de wereld. Dawkins is dat zeker, maar ook Harris beschouwt zichzelf als spiritueel.
Taede schreef: “Maar zelfs Richard Dawkins, in het begin van zijn The God Delusion, zou in deze categorie kunnen vallen –”
Precies: het begrip spiritualiteit is zo ruim gedefinieerd dat zelfs de grootste ultra-atheist Richard Dawkins er onder valt, en daarmee is het begrip spiritualiteit inhoudsloos geworden.
Iedereen is spiritueel. Dat lijkt een beetje op de dooddoener: Iedereen gelooft, ook de atheist, daarmee is ‘geloof’ inhoudsloos geworden.
Ik heb zelf belangstelling voor levensbeschouwelijke vraagstukken, maar weiger dat pertinent spiritueel te noemen.