Recensie van John Cornwell, Darwins engel: Een repliek op “God als misvatting”. Nieuw Amsterdam Uitgevers 2008. 175 pp. Hardcover met stofomslag. ISBN 978-90-468-0410-0. € 16,95.
Blijkbaar raken voor- en tegenstanders niet uitgesproken en -geschreven over het boek van Richard Dawkins, The God Delusion uit 2006. De belangrijkste criticasters van Dawkins komen uit het Engelstalige gebied. Belangrijke kritieken zijn bijvoorbeeld Alister McGrath, The Dawkins Delusion? Atheist Fundamentalism and the Denial of the Divine (geschreven samen met zijn vrouw Joanna Collicutt McGrath; London: SPCK 2007) en uit de VS John Haught, God and the New Atheism: A Critical Response to Dawkins, Harris, and Hitchens (Louisville/London: Westminster John Knox Press 2008). Maar dit zijn de big names. Vrijwel niemand kent John Cornwell, van wie zijn ‘angelische brief’ aan Richard Dawkins, Darwin’s Angel: An Angelic Riposte to “The God Delusion” (London: Profile Books 2007) nu in het Nederlands is verschenen bij Nieuw Amsterdam Uitgevers als Darwins engel: Een repliek op “God als misvatting” (2008).
Het boek is werkelijk prachtig uitgegeven, en de uitgever heeft moeite gedaan om een replica van het Engelse origineel te maken. Dat is subliem gelukt. Eindelijk weer eens een uitgever die zich ook bekommert om het uiterlijk van een boek, zo dacht ik meteen. Het boek heeft een zeer leesbare bladspiegel, is duurzaam ingebonden en is heerlijk leesbaar vertaald door Jaap de Berg. Dat is geen gemakkelijke klus geweest, want Cornwell bedient zich in het Engels nogal eens van spreektaal-achtige constructies, die zich niet altijd even vloeiend laten vertalen. Nee, qua uiterlijk is dit boek al een juweeltje – maar hoe staat het met de inhoud?
Wat Cornwell in dit boek doet, is Dawkins’ boek punt voor punt bespreken. Nee, dat is geen vermoeiende exegetische oefening en de ene samenvatting na de andere. Cornwell gaat iedere keer meteen naar het hart van de zaak: één citaat om Dawkins’ punt helder te maken, waarna Cornwell met een filosofisch fileermes de argumenten van Dawkins analyseert. Cornwell heeft zich niet tot doel gesteld om Dawkins met de grond gelijk te maken. Nee, hij geeft vaak toe dat Dawkins een punt heeft. Toch is Cornwell vlijmscherp, hoewel hij nergens vilein wordt; zijn scherpste instrument is de ironie.
Cornwell heeft niet een eigen positie die hij tegenover die van Dawkins zet. Hij analyseert Dawkins’ argumenten, weegt ze, maar trekt er vaak uiteindelijk geen conclusies uit – die vrijheid wordt aan de lezer overgelaten. Toch is – met name uit de laatste twee hoofdstukken – duidelijk dat Cornwell religieus is, hoewel ik vermoed dat Cornwell niet een orthodoxe gelovige is. Cornwell speelt hier echter niet een religieuze apologeet. Hij laat simpelweg Dawkins’ bekrompenheid en vooral onwetendheid wat betreft religieuze zaken zien.
Ten eerste dat Dawkins niet vies is van zelfverheerlijking. Met onderkoelde humor gaat Cornwell in op de vele anekdotes die Dawkins over zichzelf vertelt. Eén voorbeeld kan ik de lezer niet onthouden. Het gaat hier over Dawkins die praat over religie als hersenspoeling. Dit is de wijze waarop Cornwell te werk gaat, een directe dialoog met Dawkins:
‘Ik [schrijft Dawkins] ben mijn ouders er dankbaar voor dat ze vonden dat kinderen niet zozeer moest worden geleerd wat, maar hoe ze moesten denken.’ Meen je nou werkelijk dat je kinderen kunt instrueren zonder hun wat mee te geven? Wat deden je ouders dan? Lieten ze je meteen kennismaken met de symbolische logica? ‘Geen enkele A is een B en sommige A’s zijn C’s; daarom zijn sommige C’s geen B’s.’ Het is me natuurlijk niet ontgaan dat je zo’n wonderkind was dat je moeder een schrift bijhield waarin ze je uitspraken optekende (zoals je je lezers op pagina 376 laat weten). En nog steeds ben je nogal in je schik met de buitengewone manier waarop je als kind ‘je gevoelens uitspeelde’. Het was je te min om je alleen maar in te leven in zulke simpele rollen als die van ‘Babyloniër’ of ‘gaspedaal’; je leefde je uit, als kind, in wat je ‘spelletjes met een tweede laag’ noemt, zoals ‘nu ben ik een uil die doet alsof ie een waterrad is […] waarbij ik soms mezelf nadeed […] nu ben ik een jongetje dat doet alsof ie Richard is’. Ik krijg de indruk dat de volwassenen in je leven zich rondom je verzamelden als pelgrims rondom de tombe van een heilige. (p. 102-103)
Ten tweede laat Cornwell goed zien dat Dawkins totaal geen kennis van zaken heeft waar het religie betreft. Dat doet Cornwell door Dawkins’ bronnen na te gaan. Zo bespreekt hij in hoofdstuk 11 Dawkins’ uitleg van Jezus’ boodschap als ‘altruïsme die alleen in de eigen Joodse kring geldt’. Cornwell laat zien dat de enige bron die Dawkins bij die uitleg hanteert een artikel is van John Hartung. Niet alleen laat Cornwell duidelijk zien dat de exegese van Hartung (die arts en parttime sociaal antropoloog was) makkelijk omvergehaald kan worden. Maar bovendien laat Cornwell goed zien dat Hartungs uitleg ideologisch geladen is. Hartung was namelijk een prominente verdediger van de Holocaust-ontkenner David Irving tijdens het proces uit 2000. Volgens Hartung was het antisemitisme uit de geschiedenis “te verwachten … gezien de aard van menselijke groepsrivaliteit en het prestatiegerichte karakter van het jodendom” (geciteerd op pagina 81). Cornwell laat dus enerzijds zien dat de bron die Dawkins als autoriteit hanteert zeer besmet is. Daarmee wordt duidelijk dat Dawkins zijn huiswerk niet goed gedaan heeft.
Maar Cornwell laat ten derde ook zien dat Dawkins’ ideeën (met die van Dennett) zelf ook fundamentalistische trekken vertoont en gevaarlijk zijn voor de samenleving. Opruiend is teveel gezegd, maar Cornwell laat goed zien dat de vergelijking tussen religie en een virusinfectie zeer gevaarlijk is, en ook door bijvoorbeeld Hitler en kornuiten gebruikt werd. Zo bijvoorbeeld in hoofdstuk 12, waar ‘Dawkins’ utopie’ wordt besproken: een wereld zonder religie. Dawkins wil een wereld gestoeld op wetenschap, waarna Cornwell hem de duimschroeven aandraait door Stalin en Hitler ten tonele te voeren als personen die wetenschap als ideologie gebruikten in combinatie met een militant atheïsme:
Het is een ziekelijke paradox: van de wetenschap werd levensredding en verlossing verwacht, maar degenen die te koop liepen met de pretentie het leven te beschermen, waren cynische toeleveranciers van de dood. Ik werd hieraan herinnerd toen ik in je boek stuitte op het slimme idee om de religie te kenschetsen als een cultureel virus, een ‘meme’. Het is me niet ontgaan dat sommigen onder je meest vurige discipelen de religie al getypeerd hebben als een soort virusinfectie, een hiv van de geest, dat om drastische en definitieve oplossingen vraagt – quarantaine, liquidatie. (p. 87)
En in hoofdstuk 19 bespreekt Cornwell uitgebreid de metafoor van religie als bacil, waarbij hij Dawkins waarschuwt voor de verstrekkende gevolgen die een dergelijke metafoor kunnen hebben. Cornwell trekt hier verrassenderwijs wel een conclusie uit: “Je laat er bij je lezers echter weinig twijfel over bestaan dat, mocht je ooit politieke invloed of werkelijke macht krijgen, je beleid onvermijdelijk bepaald zou worden door je opvatting van geloof als een ziekte” (p. 144-145). Vrijwel door het hele boek heen suggereert Cornwell dat Dawkins’ en Dennetts ideeën over de relatie tussen biologie en cultuur zeer veel verwantschap vertonen met het sociaal-darwinisme en de eugenetica-politiek van de VS en Groot Brittannië van het begin van de twintigste eeuw. Cornwell beschuldigt niet, maar zijn suggestieve manier van schrijven is genoeg. Normaliter ben ik wars van het gebruik van een argumentum ad nazium waarvan ook ID-aanhangers en creationisten zich graag bedienen, maar ik zal niet ontkennen dat Cornwell in dit boek terecht wijst naar trekken die wijd verbreid lijken te zijn onder militante atheïsten als Dawkins, Hitchens, Harris en Dennett en die inderdaad parallellen vertonen met Hitlers en Stalins motieven.
Cornwell wijst uiteraard verder nog op Dawkins gebrekkige filosofische kennis, dat wil zeggen de vele drogredenen die hij in zijn boek begaat. Cornwell laat bovendien onder verwijzing naar Dawkins andere boeken zien, dat Dawkins zichzelf op punten tegenspreekt.
Het is een prachtig boek wat Cornwell geschreven heeft, waarin hij zonder zelf militant te worden Dawkins’ zwakheden briljant aantoont. Daarbij laat Cornwell zien dat hij wel degelijk besef heeft van waar het in religie om gaat, dat theologie een eigen discours heeft (p. 33), dat atheïsten het religieuze en wetenschappelijke taalspel met elkaar verwarren (p. 152), dat God niet een verlengstuk is van het universum of een object onder objecten (“God kan geen object zijn dat met andere objecten in het universum wedijvert om de aandacht van mensen. De rekensom ‘God + universum = 2’ gaat niet op”; p. 151, vgl. p. 61), en dat de God van de filosofie niet met de persoonlijke God van de religie verward moet worden (p. 154vv). De verwerping van een al te antropomorf godsbeeld door Dawkins wordt door Cornwell dubbel onderstreept, maar “Als iemand een atheïst moet heten omdat hij, met jou, dat godsbestaan loochent, dan kunnen ook de meeste christelijke theologen, Thomas van Aquino, pater McCabe en ondergetekende incluis, als atheïst worden bestempeld” (p. 152).
Als er één puntje van kritiek op dit boek gegeven kan worden – maar het is geen kritiek die de uitgever of de vertaler aangerekend kan worden – is dat Cornwell veel literatuur citeert, maar er geen bronverwijzingen bij geeft. Ook in het Engelse origineel staan die verwijzingen helaas niet. Dat is jammer, omdat veel citaten prachtig to the point zijn en (mij in ieder geval) aanzetten tot verdere bestudering.
Mijn conclusie: Cornwells boek is op dit moment de beste en meest effectieve, maar tevens licht verontrustende repliek op het boek van Dawkins. Prachtig vertaald en uitgegeven is dit een juweeltje dat het verdient door een breed publiek gelezen en vooral bediscussieerd te worden.
(Met dank aan Nieuw Amsterdam Uitgevers voor het toesturen van het boek.)
P.s.: Voor de echt geïnteresseerden is er nu zelfs een Wikipedia-artikel gewijd aan het boek, zie HIER.
Taede, bedankt voor je boekbespreking. Ik krijg de indruk dat John Cornwell zich vooral details, vaak onbenullige persoonlijke details bezighoudt. Houdt zich ook nog met de hoofdzaken van Dawkin’s boek bezig?
Verder krijg ik de indruk dat theologen weer rustig verder kunnen theologiseren en de kerken weer vol zullen lopen nu Dawkins onschadelijk gemaakt is. Kunnen we nu een wereldwijde opbloei van religie verwachten nu Dawkins vakkundig is neergesabeld?
Religie is gered?
Atheisme is verslagen?
Hallo Gert,
Nee, integendeel: Cornwell houdt zich niet met onbenullige persoonlijke zaken bezig, maar juist met de kernzaken van Dawkins’ boek. Lees het boek, zou ik zeggen; het valt niet samen te vatten.
Verder: ik ben inderdaad van mening dat Cornwell Dawkins zeer vakkundig en terzake van repliek dient, en daarmee de grote zwakheden in Dawkins’ positie aantoont. De grootste zwakheid is dat Dawkins’ positie zelf fundamentalistisch is; niet religieus-fundamentalistisch, maar de aard van positiekeuze en de wijze waarop die positie wordt verdedigd en beargumenteerd is exact parallel aan het religieuze fundamentalisme. Daar legt Cornwell uitstekend de vinger op.
Toen ik de recensie klaar had, heb ik bovendien eens wat verder op internet gekeken. Als je het niet met mijn weergave eens bent, google dan Cornwells naam maar eens en kijk wat de London Times, the Guardian etc. over zijn boek schrijven. Ik kende die besprekingen niet voordat mijn eigen bespreking klaar was.
En nee, religie is niet gered en het atheïsme is niet verslagen. Daar gaat het mijns inziens ook helemaal niet om. Atheïsme is – anders dan veel mensen menen te denken – geen vijand van religie; ze staan in een dialectische, spanningsvolle en dynamische verhouding tot elkaar en houden elkaar in balans zodat verabsolutering van één van beide posities vermeden wordt. Denken in termen van vijand en strijd als het gaat om de discussie over atheïsme en religie is dus een foute denkwijze (die echter door zowel gelovigen als fundamentalistische atheïsten wordt verdedigd).
Na deze positieve review ging ik vanmiddag enthousiast naar de boekhandel. Zou er dan toch iemand zijn die een zinnig weerwoord op Dawkins heeft? Ik heb het boekje (nog geen 200 kleine bladzijden, Ned. vert.) in iets van twee uur uitgelezen. Helaas was het nog zwakker dan het weerwoord van Haught. Het lijkt erop dat Cornwell Gods bestaan nog een beetje probeert te verdedigen (op grond van het Eerste Beweger argument, in een analogie met een oneindig lijkende trein), maar overtuigend is dit allerminst. Cornwell neemt dus nauwelijks de moeite om het centrale punt van heel Dawkins boek –het bestaan van God- te riposteren! Ook meent hij dat de vraag naar het bestaan van God in wezen neerkomt op de vraag waarom er iets bestaat in plaats van niets. Hij maakt echt niet duidelijk waarom dit überhaupt een zinnige vraag is, nog afgezien van dat dit een erg magere substitutie is voor de complexe godsbeelden van gelovigen.
Ook meent Cornwell dat Dawkins een karikatuur van God en religie aanvalt. Hij heeft blijkbaar, net als Haught, niet door dat het godsbeeld van veruit de meeste gelovigen anders is dan dat van een handjevol theologen, zoals uit vele enquêtes is gebleken 9zie mijn review van Haught). Het godsbeeld dat Dawkins aanvalt is geen karikatuur en wordt breed beleden door gelovigen wereldwijd.
Ik vraag mij af hoe goed Cornwell Dawkins gelezen heeft, daar hij een aantal van zijn opvattingen onjuist weergeeft. De meest aanvechtbare is nog wel dat Cornwell meent dat Dawkins elke gelovige als een fundamentalist beschouwt, hetgeen hij absoluut niet doet. Ook maakt hij vele suggestieve opmerkingen over Dawkins eigen ingenomenheid en dat hij zichzelf graag citeert (wat niet het geval is). Soms raakt het zelfs het vileine, zoals de link die Cornwell legt tussen Dawkins’ beschrijving (!) van religie als virus (meme) en nazipraktijken.
Tot slot nog een opmerking over hoe Dawkins de Bijbelse moraal en die van Jezus beschrijft als in-group, waarbij ‘de naasten’ medejoden zijn. Cornwell trekt dit in twijfel en meent dat ‘de naaste’ niet alleen een mede jood is. Voor de joodse Wet is dit echter wel degelijk het geval, zoals blijkt Michael Coogans introductie op het OT (The Old Testament: A Historical and Literary Introduction to the Hebrew Scriptures, OUP, 2005). Dit blijkt ook uit de citaten van Maimonides en de joodse Sanhedrin die Dawkins, via Hartung, aanhaalt (die citaten bestaan gewoon, afgezien van Hartungs eventuele ideologische motieven). Wat Jezus hierover werkelijk gedacht heeft, is moeilijk te zeggen, daar de verschillende evangeliën verschillende beelden van hem schetsen. Hij was echter een jood en zou hierin dus goed de Wet gevolgd kunnen hebben. Cornwell haalt het verhaal van de barmhartige Samaritaan aan, maar vergeet blijkbaar dat Jezus volgens Matteus ook heeft gezegd “Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël” (15:24).
Cornwell repliek kan ik nauwelijks als een repliek beschouwen, daar hij amper een weerwoord op Dawkins centrale claim ook maar probéért te geven. Waar hij echter wel goed in is, helaas zoals veel theologen, is wollig taalgebruik en theologische bellen blazen (en dat terwijl Cornwell niet eens een theoloog is).
Zie ook een korte reactie van Dawkins zelf op Cornwells boek:
http://richarddawkins.net/article,1610,Honest-Mistakes-or-Willful-Mendacity,Richard-Dawkins
En een hele korte discussie tussen Dawkins en Cornwell op BBC radio:
http://richarddawkins.net/article,1612,n,n
http://www.refdag.nl/artikel/1353922/Tegenaanval+op+Dawkins+geopend.html
ik heb God als misvatting net uit, nu wil ik de boeken van de critici wel eens lezen.