Vandaag staat er inTrouw een even venijnige als briljante analyse van de populariteit van filosofen als Slavoj Zizek en Peter Sloterdijk. Het waarheidsgehalte van deze analyse is m.i. hoog. Zizek en Sloterdijk genieten de status van popsterren, terwijl ze eigenlijk inhoudelijk weinig te melden hebben. Een aantal ietwat cynische opmerkingen…
Een jaar of wat geleden gaf Sloterdijk aan de Radboud Universiteit Nijmegen een lezing over religie. Althans, dat was de bedoeling. Twee respondenten waren ingehuurd om op Sloterdijks religieboek te reageren. Sloterdijk werd geïntroduceerd, maar toen hij het podium betrad, kondigde hij aan iets heel anders te gaan doen, namelijk iets voordragen uit een nieuw te verschijnen boek. De respondenten waren, mild uitgedrukt, flabbergasted. Maar Sloterdijk kwam ermee weg. Hij is immers een popster, en die hebben nu eenmaal hun nukken.
Keizers en kleren
Uitgevers als Boom (overigens een uitstekende uitgeverij) geven de boeken van Sloterdijk grif uit, terwijl uit de flaptekst van bijvoorbeeld Sloterdijks laatste boek duidelijk wordt dat zelfs de redacteur van Boom geen fatsoenlijke samenvatting van het boek wist te maken. Oke, Sloterdijk wil nog wel eens onvoorziene en interessante verbanden leggen, maar uiteindelijk blijft het voortdurend de vraag: Wat wil hij nou eigenlijk zeggen? Waar draait het allemaal om? En op die vraag blijven de postmoderne goochelaars van het woord een antwoord schuldig. En toch verkopen hun boeken. En wel omdat “het volk” inderdaad, zoals het Trouw-artikel stelt, onleesbaarheid aanzien voor diepgang. Ik denk dat de onleesbaarheid een andere oorzaak heeft, die bij de filosofen zelf gezocht moet worden. De woordenschwärmerei moet een gebrek aan theorie verdonkeremanen. De filosofische keizer blijkt geen kleren te dragen, als je er goed naar kijkt.
Opportunisme
Overigens zien de (meeste) Nederlandse intellectuelen best door dat rookscherm heen. Zo was er aan de Radboud Universiteit veel ergernis te vernemen over het eredoctoraat van Peter Sloterdijk, eerder dit jaar. Filosofen en theologen vragen zich nog altijd hardop af wat de reden van die waardering was. Onlangs hoorde ik een gerucht, dat het eredoctoraat voor Sloterdijk, dat eerder dit jaar door de Radboud Universiteit werd uitgereikt, bijna niet was doorgegaan. De Raad van Bestuur zou namelijk, evenals veel vakfilosofen en –theologen aan de RU, niets in het werk van deze ondoorgrondelijke Germaan gezien hebben. Uiteindelijk doorslaggevend zou een PR-factor zijn geweest, namelijk het gerucht dat de Katholieke Universiteit Leuven in 2012 Sloterdijk een eredoctoraat gaat aanbieden. Nu kon de Radboud Universiteit nog even snel een primeur scoren (en, zo bleek, alle grote kranten in Nederland halen). Nogmaals, het is een gerucht. Maar wie weet is het waar. Ook besturen is immers mensenwerk en geen mens is een mate van opportunisme geheel vreemd.
De worsteling met taal die eigen is aan de filosofie en theologie
Overigens moet ik daar wel bij aantekenen dat ik best begrijp waarom sommige filosofen zo duister schrijven. Een taalnazi als Heidegger bijvoorbeeld meende dat hij nieuwe woorden nodig had, omdat het Duitse vocabulaire geen woorden had om te verwoorden wat hij tot uitdrukking wilde brengen. Noodgedwongen vond Heidegger dan maar allerlei neologismen uit. Ik snap dat. Ook de theologie kampt met het probleem dat ze wil spreken over een werkelijkheid die niet samenvalt met de werkelijkheid waar onze woorden normaliter naar willen verwijzen. Taalgebruik blijkt dan een hachelijke aangelegenheid, dat beseft iedere theoloog en ook iedere (goede) filosoof.
Het probleem met Heidegger (en met structuralisten en poststructuralisten als Zizek en Sloterdijk) is dat hun filosofie uiteindelijk de balans kwijtraakt en verzandt in een private language die voor niemand meer begrijpelijk is, ook al zijn de gedachten die erin worden uitgedrukt nog zo diep en waardevol. Het worstelen met taal blijft toch eigen aan de humanities.
Maar die worsteling met taal is ook juist de kunst van het vak van filosofen en theologen. En het is de kunst om die worsteling aan buitenstaanders uit te leggen. Verzanden in oeverloos gezwam is daarentegen toegeven aan de overmacht van onkunde, het is een zwaktebod, en op dat moment verliest een dergelijke theologie of filosofie haar bestaansrecht.
Maar ik geef toe, soms is de scheidslijn tussen onzin en zin erg dun, en hangt veel af van waar je staat. En zo begrijp ik ook dat een enkeling echt meent dat wat Sloterdijk en Zizek zeggen deugt en klopt. Mij hebben dergelijke filosofen echter nog nooit helder kunnen uitleggen hóé het dan klopt, hooguit komen ze tot een “lees hun boeken zelf maar, dan zul je het zien”.
Dit alles doet me denken aan één van de diepzinnigste filosofieboeken ooit geschreven, namelijk het kinderboek De Gruffalo van Julia Donaldson en Axel Scheffler… (“Hoho!” riep de muis. “Nu maak je een fout. Ik ben het gevaarlijkste dier van dit woud! En als je soms denkt dat ik sta te liegen, loop dan maar eens mee, en je zult ze zien vliegen.” “Oké,” zei de Gruffalo, “lopen dan maar. Mij lijkt het sterk, maar misschien is het waar.”)
@Trouw: Het grote publiek smult van postmoderne abracadabra.
@Taede: En zo begrijp ik ook dat een enkeling echt meent dat wat Sloterdijk en Zizek zeggen deugt en klopt.
Misschien zijn mensen die iets proberen te zeggen wel veel interessanter dan mensen die zonodig iets moeten zeggen.
Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort.
Sie sprechen alles so deutlich aus:
Und dieses heißt Hund und jenes heißt Haus,
und hier ist Beginn und das Ende ist dort.
Mich bangt auch ihr Sinn, ihr Spiel mit dem Spott,
sie wissen alles, was wird und war;
kein Berg ist ihnen mehr wunderbar;
ihr Garten und Gut grenzt grade an Gott.
Ich will immer warnen und wehren: Bleibt fern.
Die Dinge singen hör ich so gern.
Ihr rührt sie an: sie sind starr und stumm.
Ihr bringt mir alle die Dinge um.
Rainer Maria Rilke, Die frühen Gedichte (Gebet der Mädchen zur Maria)
Hoi Lucas,
Met dat “proberen te zeggen” sla je de spijker op zijn kop (om een cliché te gebruiken). Dat geeft precies dat aspect van “worstelen” met taal weer, waar ik de nadruk zo op leg. Proberen te zeggen, stamelen, etc., dat is waar het m.i. om gaat. En dat ligt verre van de bombastische taal die Sloterdijk c.s. gebruiken. Het gedicht van Rilke is briljant.
Lucas, ik vond het Rilke-gedicht zelfs zo mooi dat ik vandaag de verzamelde gedichten van Rilke (uiteraard in het Duits) heb besteld. Bedankt voor de inspiratie.
(:))
Ik vond het Trouw-artikel leuk. Het bespeelt een sentiment dat ook bij mij opkomt als ik een boek van Sloterdijk probeer te lezen. Of een theoloog als John Milbank. Maar het vervelende van het artikel vind ik dat nergens een poging wordt gedaan om uit te leggen waar het de pm filosofen om te doen is. Het wil er bij mij niet in dat het echt alleen maar oeverloos gezwets is. Misschien zit er zelfs een idee achter het versluierende taalgebruik: the medium is the message tenslotte. Wellicht gaat het om het communiceren van een complexe werkelijkheidservaring, waarbij de ondoorzichtige woordenbrij niet zozeer een idee ‘erachter’ ontsluit, maar het idee zelf is. Als ik iets van pm filosofen heb begrepen, is het dat ‘waarheid’ en ‘theorie’ overschatte concepten zijn. Of, anders gezegd: het zijn concepten waarmee we machtsgrepen verhullen. Die ervaring, dat ik autoritair benaderd word, komt wel over als ik Sloterdijk probeer te lezen. Maar misschien is dat wel juist de boodschap van het hele verhaal. Lezer: zo zit de wereld in elkaar, en de ervaring die mijn boek bij u oproept, dat zou de ervaring moeten zijn die elk boek en elk artikel bij u oproept – ongeacht hoe helder en overtuigend het geschreven is.
Analoog is misschien een discussie die bij de tekenles op de middelbare school speelde. Toen we zogeheten abstracte schilderijen moesten bestuderen, vroegen wij pubers ons luidkeels af of die streepjestrekkers als Mondriaan eigenlijk wel ‘echt’ konden tekenen. Groot was onze verbazing toen dat het geval bleek te zijn. De vraag bleef toen over waarom iemand die ‘echt’ kan tekenen vervolgens blauwe en rode strepen gaat trekken. Maar bij die verbazing begint misschien wel de waardering voor kunst die je niet onmiddellijk begrijpt.
Analogie: we zouden de vraag moeten stellen of Sloterdijk e.a. ook in staat zijn ‘gewoon’ en helder te schrijven (al was het maar in een briefje aan z’n vrouw). Als dat het geval blijkt te zijn, dan betreft het taalgebruik in zijn boeken dus een bewuste keus. De vraag resteert dan: waarom zou iemand die in staat is zich helder uit te drukken toch kiezen voor obscuur taalgebruik? Als het antwoord is: alleen maar om interessant te doen en eredoctoraten binnen te slepen van stomme universiteiten, is de pm theorie bevestigd (alles is uiteindelijk een machtsstrategie). Linksom of rechtsom: de pm filosofen krijgen zo altijd gelijk.
De enige manier om echt met ze in debat te gaan, is toch te proberen hun ideeën op het spoor te komen en te bespreken. Dat doet uiteindelijk meer recht aan geloof in waarheid dan het afserveren van hun taalgebruik. Om dat te doen, moeten we (ik in elk geval) door een hoop ergernis heen knagen, maar het zij zo.
Steven,
Ook ik vond het Trouw-artikel enigszins eenzijdig, ofschoon ik het leuk vond dat eindelijk eens een sentiment in de krant hardop wordt uitgesproken dat onder veel gewone mensen én academici leeft. De eenzijdigheid heb ik in mijn reactie dan ook proberen te pareren door de laatste paragrafen, dat soms schijnbaar duister taalgebruik nodig is vanwege de beperktheid die taal ook met zich meebrengt. Taal kan namelijk ook als een gevangenis werken; je wilt een gedachte onder woorden brengen, maar je merkt dat de taal om die gedachte adequaat onder woorden te brengen gewoon ontbreekt. Dan moet je nieuwe taal verzinnen, met het gevaar dat je onverstaanbaar wordt. Maar soms is dat gewoon nodig.
Ik betwijfel echter of dat bij filosofen als Sloterdijk of Zizek het geval is. Ik heb soms heel sterk de indruk dat het – oneerbiedig gezegd – een truukje is dat ervoor gezorgd heeft dat ze popsterrenstatus hebben bereikt, en dat ze dus vol moeten houden om niet door de mand te vallen. Sterker nog, ik denk dat iemand als Sloterdijk, die ongetwijfeld een enorm ego heeft, in zijn eigen truukje gelooft; het is een onderdeel van hemzelf geworden. Ik heb dat gemerkt bij de lezing van Sloterdijk. De respondenten, die moesten improviseren omdat Sloterdijk iets heel anders ging doen dan hem gevraagd was, kregen van Sloterdijk amper repliek. En ook beantwoordde hij de vragen van toehoorders in de zaal überhaupt niet, maar babbelde gewoon in zijn eigen vocabulaire door. Het punt is dat hij sommige termen gebruikt alsof ze een heldere betekenis hebben, maar hij blijkt niet in staat te zijn om helder uit te leggen wat hij met die termen bedoelt. Vaak neemt hij dan zijn toevlucht tot andere duistere termen of neologismen om zijn eerdere term te verduidelijken, wat natuurlijk niet helpt. Met andere woorden: ik denk echt dat hier een lacune zit. Dat wil niet zeggen dat Sloterdijk geen goeie filosoof is, want dat hij creatieve verbanden legt, dat geef ook ik grif toe. Het is geen domme jongen, en hetzelfde geldt voor Zizek.
Het punt is wel dat ze niet kritisch genoeg naar zichzelf toe zijn, geen rekening met de lezer/toehoorder houden, maar gevangen zitten in hun eigen taal. Dat is een ego-probleem (wat een ieder die ooit heeft geprobeerd om Sloterdijk of Zizek voor een lezing of symposium te strikken ongetwijfeld zal beamen).
De werkelijkheid in de vissenkom van taal waar deze filosofen inzitten en die ze feitelijk zelf hebben gecreëerd, is tevens hun gevangenis geworden. Ze hebben geleerd om van die gevangenis te houden. En de wand van de vissenkom is zo dik, dat mensen buiten de vissenkom hen niet horen spreken. En hun ego weerhoudt ze ervan om eventuele kritiek serieus te nemen; immers de vissenkom zou kunnen barsten en dan zou blijken dat ze weinig tot geen inhoud had…
(Er gebeuren rare dingen met de chronologie van de reacties)
Ik heb van Sloterdijk Woede en Tijd gelezen. Dat vond ik toch een belangwekkend boek dat eigenlijk verplicht zou moeten worden voor nieuwe Tweede Kamerleden. Er stond geen letter acabadabra in.
Zizek begon ik net interessant te vinden toen hij de ster van Occupy werd, en toen werd ik achterdochtig. Ik heb sterk de indruk dat Occupy ‘gemaakt’ is. In dit verband is Woede en Tijd weer heel interssant want dat past precies in het plaatje.
Enfin, voor sterren en andere goeroes moet je oppassen, dat staat.
Taede, ik heb Sloterdijk nooit voor een lezing hoeven uitnodigen, dus ik geloof je op je woord. Maar toch: er zijn hele rissen autistische academici, die op een podium nauwelijks uit hun woorden komen, en met wie nauwelijks afspraken te maken zijn. In het toch wat meer autoritaire Duitsland misschien nog wel meer dan hier. Maar dit soort persoonlijke tekortkomingen maken, zoals je zelf ook zegt, hem nog geen slechte filosoof.
Het artikel suggereerde dit verband echter wel: Sloterdijk e.a. doen eigenlijk niet meer dan obscure onzin uitslaan in hermetische taal. En dat vond ik dan weer een tikkie te kort door de bocht. Misschien maakt het hermetische taalgebruik zelfs deel uit van deze filosofie zelf, suggereerde ik hierboven. In die zin kan het inderdaad een ‘truukje’ zijn, maar dan wel een serieus truukje.
Steven,
Sloterdijk is verre van autistisch, en ik vermoed hetzelfde van Zizek. Sloterdijk kan in ieder geval met verve een lezing houden en ook doet hij net alsof hij geboeid naar kritische vragen luistert. Ook ben ik niet van mening – ik weet nog niet of Trouw dat werkelijk suggereert – dat filosofen als Sloterdijk onzin uitkramen. Wat Zizek en Sloterdijk zeggen, suggereert in ieder geval een bepaalde onderliggende logica, maar wel een logica die alleen inzichtelijk is voor Sloterdijk en Zizek zelf.
Het lijkt alsof filosofen als Sloterdijk en Zizek een spel aan het spelen zijn waarvan ze de spelregels zelf hebben opgesteld of verzonnen. Mensen staan verbouwereerd te kijken naar hoe de twee filosofen hun spel spelen. Sommigen lijken zelfs helemaal te begrijpen waar het spel over gaat. De filosofen zelf lijken er heel goed in te zijn. Maar als de mensen vragen wat nu eigenlijk de regels van het spel zijn, krijgen ze of geen antwoord, of ze krijgen een antwoord dat al kennis van de regels van het spel veronderstelt en dus voor de buitenstaander onbegrijpelijk is.
Mijn punt is nu: Gaat het spel ook werkelijk ergens over? Zijn er eigenlijk wel spelregels? Of lijkt het slechts alsof Sloterdijk c.s. een spel aan de hand van regels spelen, maar is het verder – hoe overtuigend hun spel ook lijkt – allemaal maar schijn?
Mijns inziens gaat er bij filosofie die teveel naar een spelletje riekt, maar verder nergens over lijkt te gaan, iets grondig mis. En bij Sloterdijk c.s. weet ik nooit of ze een spelletje spelen of ook echt een punt hebben. Dat maakt ze verdacht. En daar legt Trouw terecht de zere vinger op, ofschoon het artikel af en toe wat krappe bochten neemt.
(Ik moet toegeven dat ook de analytische (godsdienst)filosofie, waar ik me het meest in thuis voel, soms trekken van een spelletje vertoont, met weinig raakpunten met de werkelijke wereld of het echte leven. Dan haak ik ook af.)
Overigens stelt Lucas Blijdschap in een andere reactie dat Sloterdijk eertijds veel helderder schreef. Ik heb slechts oppervlakkig kennis genomen van Sloterdijks meest recente werk, dus over zijn eerdere werken kan ik niet veel zinnigs zeggen.