Dat kan geen toeval zijn: De psychologie van ons bijgeloof (boekbespreking)

Iedereen is bijgelovig. Het is onontkoombaar. Zelfs de meest rationele mensen zijn bijgelovig, ook al willen ze het niet erkennen. Het komt voort uit de wil om controle over het leven en vooral over de toekomst te hebben. Bijgeloof is normaal, en het is een illusie om te denken dat we er vanaf kunnen komen. Het is in veel gevallen zelfs gezond om bijgelovig te zijn.

Zie hier een aantal claims uit een onlangs verschenen briljant boek over bijgeloof van de hand van sociaal-psychologen Frenk van Harrevel, Joop van der Pligt en Bastiaan Rutjens: Dat kan geen toeval zijn: De psychologie van ons bijgeloof (Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2013, ISBN 9789046814055, 240 pagina’s, 17,95 euro). Een boekbespreking…

Nu eens géén vertaald populariserend boek, maar een origineel werk van eigen bodem. En een werk dat maar weer eens aantoont dat ook Nederlanders erg goede populariserende werken kunnen voortbrengen. De drie auteurs van Dat kan geen toeval zijn zijn van oorsprong Nederlanders. Twee van hen zijn werkzaam aan de UvA en één werkt aan de University of British Columbia in Vancouver, Canada. Volgens de flaptekst van het boek houden alledrie de onderzoekers zich bezig met “de manier waarop mensen de onzekere wereld waarin wij leven proberen te verklaren, begrijpen en voorspellen”.

Het boek bestaat uit drie delen: Een inleidend deel over wat bijgeloof is en wie bijgelovig is, een deel over het hoe en waarom van bijgeloof (het hoofddeel van het boek), en een deel over het nut en de toekomst van bijgeloof.

Wat is bijgeloof?

Maar wat is bijgeloof? Kort gezegd is bijgeloof de idee (of beter gezegd: de houding) dat er niet-natuurlijke of zelfs bovennatuurlijke verbanden zijn tussen bepaalde zaken, die door de mens beïnvloed kunnen worden. Zoals de auteurs schrijven (15):

Cruciaal (…) is het idee dat dingen veroorzaakt kunnen worden door bovennatuurlijke krachten en dat we door bepaalde gedachten, handelingen of rituelen deze krachten kunnen oproepen, bijsturen of juist neutraliseren. Bij bijgeloof wordt niet alleen gebruikgemaakt van allerlei handelingen en rituelen, ook voorwerpen en symbolen spelen een belangrijke rol.

De auteurs geven toe dat religieus geloof en bijgeloof in de ogen atheïsten op hetzelfde neer zullen komen. “Wat bijgeloof is, lijkt dus ook een kwestie van geloof” (18). Oftewel: The trouble is that one man’s religion is another man’s ‘superstition’  (G. Jahoda, The Psychology of Superstition. London: Allen Lane The Penguin Press 1969, 2). Toch menen de auteurs dat er wel degelijk een verschil is tussen religieus geloof en bijgeloof, en dat verschil zit hem in het idee dat bijgeloof in de ogen van gelovigen wordt gezien als een gebrek aan geloof, want: “Waarom heb je immers nog een amulet nodig als God al voor je zorgt?” (18). Toch geven de auteurs toe dat religie en bijgeloof vaak dicht bij elkaar in de buurt komen, wat ze bijvoorbeeld met humor illustreren aan de rode schoentjes die iedere paus draagt (en o wee als hij daarvan afwijkt!) en aan Amerikaanse snake-handlers.

Wie zijn het meest bijgelovig? Er zijn wel verschillen qua persoonlijkheid, maar die zijn volgens de auteurs bescheiden. Er is dus niet zoiets als een “bijgelovige persoonlijkheid”. Ieder mens is bijgelovig, dat wordt uit het boek wel duidelijk. Toch kent de ene aan bijgeloof een grotere rol toe in het dagelijks leven dan een ander. De meest bijgelovige personen vind je in beroepsgroepen “die veel te maken hebben met onzekerheid en waarin de uitkomsten van de keuzes grote gevolgen kunnen hebben” (56).  Het gaat dan vooral om sporters, studenten, gokkers, soldaten, acteurs, beroemdheden. Zij leven in een magische werkelijkheid, waarin alles met alles te maken kan hebben.

Bijgeloof is cognitief ingebakken

Het tweede deel is het centrale deel van het boek. Hierin gaat het over de cognitieve en psychologische mechanismen die een rol spelen in bijgeloof. Bijgeloof blijkt te maken te hebben met “ingebakken” cognitieve mechanismen, waardoor mensen soms patronen en verbanden zien die er niet zijn. Hier komen de auteurs in de buurt van de cognitive science of religion, bijvoorbeeld wanneer het gaat om intuïtieve teleologische denkwijzen.

Bijgeloof komt verder voort uit de wens om de wereld te kunnen begrijpen en verklaren, zodat de werkelijkheid  ordelijk wordt, zodat we weten waarop we kunnen rekenen, zodat de toekomst enigszins overzichtelijk wordt. We kunnen zo proberen ervoor te zorgen dat ons vooral goede dingen overkomen, en we kunnen proberen de slechte dingen te vermijden. Het vermogen van de mens om contrafeitelijke standen van zaken te bedenken (zogenaamde counterfactuals) zorgt voor gevoelens van spijt en werkt het bijgeloof in de hand dat ons gedrag nu (en dan met name het uitvoeren van bepaalde rituelen) invloed heeft op de toekomst, zodat spijt vermeden kan worden.

Uiteindelijk, zo schrijven de auteurs, draait het allemaal om het gevoel de regie in handen te houden, dus de controle te hebben (161):

We begrijpen de bijgelovige mens een stuk beter als we weten hoe belangrijk de behoefte is om controle uit te oefenen. Orde en patronen willen zien, voorspellen, verklaren en begrijpen en het vermijden van spijt zijn weliswaar ook allemaal motieven die ons naar het bijgeloof kunnen duwen. Maar als het er echt op aankomt, willen we natuurlijk meer: dan willen we invloed uitoefenen op uitkomsten. Controle hebben is op zichzelf als een fundamentele menselijke behoefte, en daar komt nog eens bij dat het vaak net die belangrijke situaties zijn waarin we het liefst volledige controle zouden willen waarin we beseffen dat die controle bescheiden is. Op zulke momenten nemen we onze toevlucht tot bijgeloof, zoals het dragen van een geluksamulet of het uitvoeren van bepaalde rituelen.

Placebo’s en nocebo’s

Het laatste deel gaat over het nut van bijgeloof, de gevaren ervan, en de toekomst van bijgeloof. Bijgeloof kan schadelijk zijn, vooral wanneer het neurotische en paranoïde trekken gaat vertonen. Maar de auteurs leggen de nadruk erop dat bijgeloof vooral nuttig is. Het dragen van een geluksamulet of een balansbandje mag dan feitelijk geen enkel meetbaar effect hebben, het blijkt wel degelijk verschil te maken wanneer de drager in de werkzaamheid ervan gelooft. De drager is zelfverzekerder, rituelen die voorafgaan aan bijvoorbeeld een wedstrijd bevorderen de focus en concentratie en verminderen de stress en de spanning. De auteurs laten onderzoeken de revue passeren die aantonen dat bijgeloof weliswaar vooral een psychisch fenomeen is, maar dat het wel degelijk fysische gevolgen kan hebben: de geest heeft daadwerkelijk invloed op het lichaam. Het gaat dan bijvoorbeeld over de werking van het placebo-effect van bepaalde therapieën, en zelfs homeopathische middelen, die wel degelijk een genezend effect blijken te hebben wanneer de zieke denkt dat het werkt. Conditionering blijkt hierbij een rol te spelen.

Ook wijzen de auteurs op het “nocebo-effect”, de tegenhanger van het placebo-effect, en waarbij bijgeloof juist een negatieve werking heeft, zoals beschreven in een opzienbarend geval uit 1930 (184-185):

Een ter dood veroordeelde man wordt door een arts gevraagd of hij wil meewerken aan een experiment. Hij krijgt het aanbod gebruik te maken van een nieuwe executiemethode ter vervanging van een openbare ophanging. Om de schande voor zijn familie te verkleinen gaat hij akkoord met het aanbod: in een besloten ruimte langzaam doodbloeden (zonder pijn). Doodgaan zou hij immers toch. De man wordt geblinddoekt en vastgebonden op een operatietafel. Aan elke hoek van de tafel is een zakje water bevestigd. De arts maakt enkele oppervlakkige sneetjes in de voeten en polsen van de gevangene. Daarna laat hij water uit de zakjes druppelen.

De geblinddoekte man verkeert in de veronderstelling dat zijn bloed langzaam uit hem wegvloeit. De in de kamer aanwezige artsen hebben afgesproken om steeds zachter te praten; dat creëert wellicht de illusie van een verminderend bewustzijn. Uiteindelijk is er alleen nog het geluid van langzaam druppelend water. Wanneer dat stopt, is er nog slechts de stilte. Kort daarna verliest de gevangene het bewustzijn en sterft. In werkelijkheid is er geen druppel bloed gevloeid, de verbeelding alleen was voldoende.

Ik had nog nooit van het “nocebo-effect” gehoord, maar na lezing van Dat kan geen toeval zijn kwam ik nog een prachtig voorbeeld ervan tegen in een psychologieboek van Gustav Jahoda (The Psychology of Superstition, 9; Jahoda verwijst als bron naar een ingezonden brief in the British Medical Journal van 7 augustus 1965):

An apparently healthy middle-aged woman, mother of five children, was admitted in March 1965 to a hospital in Canada for a minor operation. This was straightforward and went as expected, the woman regaining consciousness before leaving the theatre. An hour later she suddenly collapsed, and in spite of every effort by the doctors died the following morning. Postmortem examination revealed extensive haemorrhage mainly of the adrenal glands, without any pathology that might explain it. Later the surgeons were informed that she had been to a fortune-teller at the age of five, who had told her that she would die at the age of forty-three; her forty-third birthday was one week before the operation, and she had told her sister and one of the nurses that she did not expect to survive it.

De glorieuze toekomst van bijgeloof

Het laatste hoofdstuk gaat over de toekomst van bijgeloof. En die is grandioos, zo laten de auteurs zien. Natuurlijk, de wereld is met de opkomst van de natuurwetenschappen een stuk begrijpelijker geworden. Maar toch. Met name omdat de samenleving zoveel complexer wordt, transparanter (zodat we dagelijks via kranten, journaals en het internet geconfronteerd worden met het feit dat we heel weinig controle over de dingen hebben), en technologischer, zorgt ervoor dat bijgeloof in een paar decennia tijd enorm is toegenomen. De socioloog Ulrich Beck schreef jaren geleden al over de “risicomaatschappij”. Het controlegebrek dat we dagelijks ervaren moet psychisch gecompenseerd worden. Vroeger was religie daartoe het probate middel, zo schrijven de auteurs, maar door de secularisatie en ontkerkelijking neemt de sociaal bindende kracht van religie steeds meer en neemt het individuele bijgeloof alleen maar toe. De auteurs suggereren zelfs dat het nieuwe atheïsme van Dawkins c.s. “geen verlichte en sceptische geesten voortbrengt, maar eerder bijdraagt aan grootschalig bijgeloof” (213).

Kritische opmerkingen

Er zijn wel kritische opmerkingen te maken over het boek. Zo had ik graag gezien dat het onderscheid tussen religieus geloof en bijgeloof verder was uitgewerkt. Ik vermoed bijvoorbeeld dat een schietgebedje een vorm van bijgeloof is. Maar is een kerkdienst voor gewas en arbeid dat ook? Waar liggen de grenzen? Toegegeven: de auteurs geven zelf aan dat hier nog verder onderzoek naar gedaan moet worden (en gedaan wordt). Maar toch. Het probleem zit hier, denk ik, in het probleem van het definiëren van “bijgeloof”, maar het gaat te ver om daar op deze plek op in te gaan.

Een ander punt van kritiek zijn de “noten en verantwoording” aan het eind van het boek, want die is jammer genoeg ronduit rommelig. Boektitels die dan eens schuingedrukt staan, dan weer recht, idem dito voor tijdschriftartikelen en weblinks. Soms opsommingstekens, dan weer niet. Hele alinea’s die schuingedrukt staan in plaats van alleen een titel. Daar had echt nog eens een redacteur doorheen gemoeten, een karweitje van hooguit een half uur. Anderzijds moet ik toegeven dat dit bijzaak is, want het gaat om een onderdeel waar veel lezers niet eens naar zullen kijken.

De rest van het boek is met zorg opgemaakt. Er staan grappige citaten in kadertjes gedrukt, in grijze kadertjes staan andere leuke voorbeelden, en er zijn heel veel illustraties aanwezig. Het is een boek dat een goed leesbare bladspiegel heeft, en er als je er doorheen bladert erg aantrekkelijk uitziet (ofschoon dat oordeel nogal subjectief is).

Besluit

Eerlijk is eerlijk, ik had al min of meer verwacht dat dit een interessant boek zou zijn. Nieuw Amsterdam (waar ook mijn God én Darwin in 2009 verscheen) timmert goed aan de weg met populair-wetenschappelijke boeken (ofschoon Maven Publishing momenteel een geduchte concurrent aan het worden is), dus ik had al het gevoel dat dit een boek de moeite waard zou zijn. Maar toch had ik niet verwacht dat dit boek me zo zou meeslepen. Ik heb het in een paar uur uitgelezen. Goed geschreven, met verrukkelijk droge humor en aansprekende voorbeelden. En zo eerlijk, omdat de schrijvers zelf ruiterlijk durven toe te geven zelf bijgelovig te zijn en voorbeelden beschrijven van hun eigen bijgelovige handelingen en ideeën. Een heerlijk boek voor een zwoele zomeravond…

Zie ook: http://www.datkangeentoevalzijn.nl/.

7 gedachten over “Dat kan geen toeval zijn: De psychologie van ons bijgeloof (boekbespreking)”

  1. Nee ! Niet weer een boek wat ik wél moet lezen !

    Ik was je dankbaar dat ik het boek van Vermeeren niet hoef te lezen (er staat niets nieuws in), maar deze lijkt erg leuk … moet dat nou ? Hoe kom ik ooit door m’n stapel heen …

    Wat betreft de definitie van bijgeloof is de nederlandse wikipedia pagina hier wel goed geschreven, vind ik: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bijgeloof

  2. Wetenschap (Bijgeloof) ‘komt verder voort uit de wens om de wereld te kunnen begrijpen en verklaren, zodat de werkelijkheid ordelijk wordt, zodat we weten waarop we kunnen rekenen, zodat de toekomst enigszins overzichtelijk wordt. We kunnen zo proberen ervoor te zorgen dat ons vooral goede dingen overkomen, en we kunnen proberen de slechte dingen te vermijden.’ Ik heb een woordje veranderd in dit citaat uit je bespreking en vraag me af wat het verschil is. De motivatie van wetenschap en (bij)geloof is, zo beschreven, in ieder geval identiek.

  3. Angela,

    Je legt de vinger op de zere plek. Ik wilde daar nog in een afzonderlijk blogje op ingaan, namelijk op de definitie van bijgeloof zoals die in dit boek gehanteerd wordt. De drie auteurs geven zelf aan dat ook het onderscheid tussen wetenschap en bijgeloof soms vaag is, en dat wat ooit als bijgeloof werd beschouwd, nu gerenommeerde wetenschap is. Zoals de auteurs het beschrijven, komen religie, wetenschap én bijgeloof voort uit dezelfde menselijke en cognitieve drijfveren.

  4. Dank, Taede, voor deze verhelderende reactie. Ik vind het mooi, volgens mij moeten ze ook wel uit dezelfde drijfveren voortkomen, dat denk ik eerlijk gezegd al sinds ik in 1979 Lévi-Strauss ‘Het wilde denken’ las. Desalniettemin zal een grondig onderzoek naar de verschillen én de overeenkomsten veel opleveren.

  5. Wellicht is de motivatie vergelijkbaar, maar de uitvoering bepaald niet. Wetenschap verlangt bewijsmateriaal en argumentatie voor het gestelde: voor bijgeloof is dat niet nodig.

    Verder helpt bijgeloof je niet “ervoor te zorgen dat ons vooral goede dingen overkomen” of “slechte dingen te vermijden”: de bijgelovige heeft alleen maar het idee en/of de hoop dat dat zo is. Valse hoop kan wel eens beter zijn dan helemaal geen hoop, maar in het algemeen lijkt me dat niet de beste benadering.

    Nog een aardige quote van H.T. Buckle:
    “The only remedy against superstition is science.”

  6. Toeval is een beetje een vreemd begrip, vaak zijn zaken helemaal niet wat ze lijken, persoonlijk geloof ik helemaal niet zo in toeval, dingen die je vaak willekeurig in je leven overkomen blijken achteraf toch weer in een zinvol verband geplaatst te kunnen worden.

    Je uiterlijke wereld is een reflectie van je innerlijke wereld, verandert je innerlijke staat, dan verandert ook de uitelijke wereld, want wat is je leven uiteindelijk nu meer dan ervaring in bewustzijn.

    “Zinvolle coïncidenties zijn denkbaar als zuivere toevalligheden. Maar naarmate hun aantal toeneemt en de overeenkomst groter en nauwkeuriger is, wordt het steeds minder waarschijnlijk en meer ondenkbaar dat hier sprake van toeval is.”

    Carl Gustav Jung.

  7. Inderdaad een interessant boekje dat goed geschreven is!

    Een overeenkomst tussen wetenschap en bijgeloof is dat beide de wereld willen ordenen en voorspellen. Een wezenlijk verschil is echter dat de wetenschap dat systematisch en kritisch doet (controlegroepen, blindering, nauwkeurig herhalen van experimenten, enz.) en zelfcorrigerend is, bijgeloof niet. Daardoor levert wetenschap betrouwbare kennis en bijgeloof niet.

    Dat “De auteurs suggereren zelfs dat het nieuwe atheïsme van Dawkins c.s. “geen verlichte en sceptische geesten voortbrengt, maar eerder bijdraagt aan grootschalig bijgeloof” (213).” klopt niet. De auteurs geven in die alinea aan dat er meer onderzoek nodig is, maar dat sommigen daar al een duidelijke mening over hebben. Met die “sommigen” doelen ze op de journaliste Mollie Hemingway, die het bovenstaande over Dawkins c.s. beweren. Ik denk overigens dat ze daarin ongelijk heeft: de ‘nieuwe atheïsten’ zijn net zo kritisch over allerhande vormen van bijgeloof als de traditionele vormen van geloof. Een groei van bijgeloof zul je dan ook niet snel onder hen aantreffen, maar veeleer onder mensen die behoefte hebben aan spiritualiteit (in bovennatuurlijke zin) en dat halen uit astrologie, mediums, tarotkaarten, engelen, en new-age-opvattingen.

Reacties zijn gesloten.