Terwijl science fiction in Nederland een volstrekt ondergesneeuwde categorie is die helaas door erg weinig mensen serieus wordt genomen – er verschijnen in Nederland nauwelijks vertalingen van science fiction boeken (in tegenstelling tot fantasy), en als er vertalingen verschijnen worden die zelden tot nooit besproken in kwaliteitskranten als de Volkskrant, NRC of Trouw – toch verschijnen er af en toe studies die het belang van science fiction laten zien.
Het deze week verschenen Robots, aliens & popcorn van New Scientist-redacteur George van Hal kan tot die categorie gerekend worden. Het boek is een ware fundgrube van weetjes en wetenschap en laat zien – in tegenstelling tot wat velen denken – hoe serieus Hollywood zo langzamerhand met wetenschap omgaat. Wetenschap en de filmindustrie hebben echt wat met elkaar, en dat gaat veel verder dan het maken van louter popcornvermaak.
Voordat Van Hal redacteur werd bij New Scientist studeerde hij sterrenkunde. Ook organiseert hij voor het Leiden International Film Festival jaarlijks het Science & Cinema programma. Aan alles merk je de bevlogenheid en het enthousiasme van de schrijver voor het onderwerp. En dat werkt aanstekelijk.
Het boek kent een heldere opbouw. Het begint op aarde, en bespreekt de wetenschap achter zelfbewuste filmrobots en superhelden. Ik vond het echt verbazingwekkend om te lezen hoe Amerikaanse wetenschappers daadwerkelijk op zoek zijn naar het schild van Captain America, het web van Spider-Man of het vermogen om onzichtbaar te worden zoals Sue Storm van de Fantastic Four, geïnspireerd door de comics en de films.
Het tweede deel neemt de lezer mee de ruimte in. Het gaat dan om vragen zoals of sneller vliegen dan het licht mogelijk is en of er alternatieven zijn zoals wormholes; over hoe de mensheid andere sterren of planeten zou kunnen bezoeken; en over de vraag naar buitenaards leven. Opnieuw zijn films het uitgangspunt om vervolgens te gaan kijken wat de wetenschap ervan zegt. En opnieuw blijkt dan dat de films laten zien wat de wetenschap voor mogelijk houdt.
Het derde en laatste deel gaat voorbij ruimte en tijd: het gaat over tijdreizen, over tijdreisparadoxen en over parallelle universa. Het abstractieniveau gaat hier wat omhoog. Ofschoon Van Hal hier de wetenschappelijke inzichten simplificeert – en hij doet dat op sublieme wijze, je komt op de pagina’s geen enkele formule of diagram tegen – blijft het soms lastig om te snappen hoe wetenschappers bijvoorbeeld parallelle universa voorstellen. Ook Van Hal zelf geeft toe dat wetenschappelijke ideeën hem regelmatig doen duizelen. In de woorden van Van Hal: het gaat vaak om ‘breinpijnigende’ concepten.
Wetenschap en Hollywood vormen dus zo langzamerhand een vruchtbare symbiose. Hollywood is een droommachine die werelden werkelijkheid laat worden die onmogelijk lijken, maar die de wetenschap wel degelijk voor fysisch en wellicht ooit ook technisch mogelijk houdt. Tegelijkertijd lopen er talloze wetenschappers op filmsets rond als adviseurs die ervoor zorgen dat de regisseurs niet (teveel) uit de bocht vliegen met hun fantasie. En dan zijn er nog de gevallen waarbij Hollywood-films de directe inspiratie vormen voor wetenschappelijk onderzoek. Je kunt films dus zien als popcornvermaak – wat ze uiteraard ook zijn – maar wie wil, kan met dit boek doordringen tot diepere dimensies van grote Hollywood-producties. Je gaat zo wellicht anders naar films kijken en sommige films wellicht anders waarderen.
Het is hoe dan ook een verrukkelijk leesboek geworden, dat voor liefhebbers van films en wetenschap een onbetwijfelbare must-read is.
Er zijn bovendien nog een aantal fikse bonussen in het boek te vinden. Zo gaat een appendix behoorlijk diep in op de rol van verschillende wetenschappelijke adviseurs van grote Hollywood-producties. Daarbij put Van Hal uit gesprekken die hij met die adviseurs zelf had. Ik vond deze appendix wellicht het boeiendste hoofdstuk uit het boek (maar dat is wellicht vooral te wijten aan mijn voorkennis ten aanzien van de wetenschappelijke onderwerpen die in de rest van het boek besproken worden). Als tweede bonus heeft Van Hal een dikke veertig pagina’s lange viewer’s guide opgenomen van films die de moeite van het bekijken waard zijn, inclusief een beknopte beschrijving en beargumenteerde waardering. Het is een subjectieve lijst geworden, geeft ook Van Hal toe, die bovendien niet uitputtend is.
Wie dan nog niet genoeg heeft, kan terecht bij complete lijst van bronnen die Van Hal gebruikt heeft ter voorbereiding van dit boek: een waslijst aan artikelen en boeken. De artikelen hebben veelal een internetadres, zodat je ze gemakkelijk kunt opzoeken en snel nog verder de diepte kunt ingaan.
Een boek dus voor liefhebbers van wetenschap en van films. Maar ook voor bijvoorbeeld organisatoren van filosofische gespreksavonden, filmfestivals of filmvoorstellingen met discussie achteraf (zoals die steeds meer georganiseerd worden). Want ook als je dit boek hebt gelezen en de films hebt gezien, ben je nog lang niet uitgepraat of uitgedacht…
George van Hal, Robots, aliens & popcorn: Wetenschap op het witte doek.
Amsterdam: Atlas Contact 2015.
320 pp. , ISBN 9789045028347. € 24,99
Taede,
In “A Space Odyssey” speelde HAL, een kunstmatige intelligentie, een prominente rol.
Het is niet duidelijk of dit soort SF de ontwikkeling van KI gestimuleerd heeft, of dat die SF werd geïnspireerd door mensen als Alan Turing. In ieder geval is er weer een nieuwe KI mijlpaal gepasseerd.
Wat te denken van de volgende link?
http://www.technologyreview.com/view/538431/deep-learning-machine-beats-humans-in-iq-test/