Mijn lezing over: De veranderende stad: Samenleven in het digitale tijdperk

Gisteren, zondag 25 september, vond in Museum het Valkhof in Nijmegen een symposium plaats georganiseerd door het museum in samenwerking met het Soeterbeeck Programma van de Radboud Universiteit Nijmegen. Het thema van de middag was De veranderende stad: Samenleven in het digitale tijdperk en de aanleiding was de opening van de tentoonstelling van kunstenaar Erik Sep.

Tijdens dit symposium heb ik een filosofische lezing gehouden over de rol die digitale technologie speelt in de huidige stad en wat voor consequenties dat heeft voor de stad zelf. Aangezien ik na de lezing de vraag kreeg of ik de lezing beschikbaar wilde stellen, heb ik besloten de lezing integraal op mijn weblog te publiceren. Hieronder volgt de tekst zoals ik die tijdens het symposium heb uitgesproken.

Aanvulling, 30 september 2011: De foto’s van het symposium staan online: http://www.ru.nl/soeterbeeckprogramma/terugblik/terugblik-2011/terugblik-per/veranderende-stad/teksten-foto%27/foto%27-veranderende/

De mens in de stad: bewoner van twee werelden

Dr. Taede A. Smedes, Radboud Universiteit Nijmegen

Lezing Museum Het Valkhof, 25 september 2011

Symposium “De veranderende stad. Samenleven in het digitale tijdperk”

 

Inleiding: De veranderende stad

Eeuwenlang hebben mensen voornamelijk op het platteland geleefd. Dit was het geval tot 2008. Volgens cijfers van de Verenigde Naties leefden in 2008 voor het eerst in de geschiedenis meer mensen in steden dan op het platteland. Op zich is dat al bijzonder. Maar misschien is het nog wel bijzonderder dat er in de twintigste eeuw een trend zichtbaar werd. De grootte van steden groeide in de twintigste eeuw naar meer dan het tienvoudige, van 250 miljoen mensen naar 2,8 miljard. En de Verenigde Naties voorspellen dat die groei in de komende jaren zal toenemen. Rond 2050 zal de wereldbevolking naar verwachting de negen miljard overstijgen, waarvan ruim zes miljard in steden zullen wonen. Of met andere woorden: twee van de drie mensen zullen de komende dertig jaar in steden wonen. Dit roept uiteraard allerlei interessante vragen op. Wat zal dit doen met de menselijke geest, een geest die een evolutionaire geschiedenis heeft, gevormd is in savanne-achtige omgevingen? Nu al zijn er tekenen dat de stedeling meer stress heeft, dat geestesziekten als schizofrenie in steden veel vaker voorkomen dan op het platteland. Hoe zal dit in de toekomst gaan? Het is nog koffiedikkijken.

Is het leven in de stad zo ongezond? Hoe je het ook wendt of keert, als in gesprekken met mensen de verhoudingen tussen dorp en stad aan de orde komen, dan kleeft er aan de stad vaak nog een negatieve connotatie. De stad wordt door veel mensen gezien als een noodzakelijk kwaad. Ik ken mensen die in Amsterdam wonen en werken, maar een buitenhuisje hebben op het Friese platteland, waar ze zo vaak naartoe gaan als ze maar kunnen. Toch zijn dat vaak mensen die niet permanent op het platteland zouden willen wonen. De stad trekt toch weer. Alle voorzieningen dichtbij. En is het werkelijk zo slecht om in de stad te wonen?

In veel films worden steden vaak afgebeeld als vies, als agglomeraties van armoede, als voedingsbodems van criminaliteit, vervuiling, opstoppingen en slechte gezondheid. Toch komt dat beeld niet helemaal overeen met recente demografische gegevens. Oke, steden in dichtbevolkte gebieden in armere gedeelten van Azië en Afrika zijn inderdaad nog altijd plaatsen waar menselijk lijden enorm is. Toch zijn ook daar veranderingen zichtbaar die op het platteland ontbreken. Zo verandert bijvoorbeeld de positie van vrouwen in dergelijke gebieden wanneer ze naar de stad trekken. Waar in een dorp de vrouw vaak onderdanig moet zijn aan de man, daar kan ze in de stad een meer onafhankelijk bestaan opbouwen, werk zoeken en onderwijs voor haar kinderen. Zelfs al is het bestaan in Afrikaanse en Aziatische steden nog zo hard, demografische gegevens lijken erop te duiden dat het bestaan er nog altijd beter is dan op het platteland.

Ook in meer welvarende steden lijken demografische gegevens te duiden op een toenemend positief klimaat. Zo zijn in de afgelopen eeuw de sanitaire voorzieningen en de waterhuishouding zodanig gemoderniseerd dat steden omgevormd zijn van plaatsen van ziekte en pest tot bastions van gezondheid. Stadsmensen zijn minder vaak betrokken bij dodelijke ongevallen met motorvoertuigen. En er is het aspect van duurzaamheid: omdat veel stadsbewoners minder afhankelijk zijn van auto’s en meer compact wonen dan plattelanders, laten ze minder grote ecologische voetafdrukken achter dan plattelanders. Dat zal de komende jaren nog veranderen, omdat bijvoorbeeld veel steden gaan investeren in duurzame technologieën als LED-verlichting en zonnepanelen voor de stroomvoorziening, wit asfalt om warmte in stad draaglijker te maken, etcetera. Er wordt gewerkt aan allerlei initiatieven die het leven in de stad gemakkelijker, comfortabeler, efficiënter en duurzamer moeten maken. Dergelijke initiatieven kunnen in steden gemakkelijker en rendabeler gerealiseerd worden dan op het platteland.

Hieruit blijkt wel weer dat de stad ook een bolwerk is van technologische innovatie. Stad en technologie zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Technologie begint in de stad en waaiert dan pas uit naar het omringende platteland. Maar vanmiddag staat vooral de digitale technologie centraal: wat doet het digitale tijdperk met het samenleven in de stad? In welk opzicht verandert de stad onder invloed van digitale technologieën? Ik zal direct zeggen dat het ongelooflijk lastig is daar iets over te zeggen, gewoon omdat digitale technologieën dagelijks veranderen. Wekelijks komen er nieuwe smartphones en tablet-pc’s uit met nog meer functies. Er zijn nu al tablet-pc’s waarmee je allerlei apparatuur in je huis kunt aansturen, en je kunt nu al met smartphones betalen voor het parkeren. Hoe de zaken zich zullen ontwikkelen is een veld van zogenaamde trendwatchers, die het echter ook regelmatig bij het verkeerde eind hebben. De ontwikkeling van technologie is onvoorspelbaar. Toch wil ik vanmiddag een aantal punten maken die u, naar ik hoop, aan het denken zullen zetten en hopelijk de aanzet zullen vormen om verder van gedachten te wisselen. Ik wil filosofisch met u nadenken over het verschijnsel technologie in het algemeen en digitale of informatietechnologie in het bijzonder. Ik ben filosoof en geen ethicus, ik zal me dus vanmiddag niet in eerste instantie richten op ethische kwesties, ofschoon ik prima besef dat wat ik vanmiddag zal betogen wel degelijk ook ethische implicaties zal hebben.

Een vaak negatieve waardering van technologie

Laat ik beginnen met te zeggen dat er binnen de techniekfilosofie verschillend over technologie wordt gedacht. Er zijn denkers die nogal afhoudend of zelfs afkerig staan ten aanzien van technologie, die menen dat door technologie de mens van zichzelf vervreemd raakt, vervreemd raakt van medemensen en vervreemd raakt van de natuur. De Duitse filosoof Martin Heidegger is hier een voorbeeld van, en voor veel techniekfilosofen nog altijd een inspiratiebron. Je zou het zo kunnen zeggen: dergelijke denkers zien technologie als iets dat in essentie vreemd is aan de mens, iets dat van buitenaf op de mens afkomt en de mens als het ware gevangen neemt. U kent wellicht de drie Matrix-films, waarin dit letterlijk gebeurt: mensen liggen in cocons en produceren warmte voor computers en robots die de mens kunstmatig in slaap houden en hen in een droomstaat houden, een droomwereld die veel lijkt op de dagelijkse wereld waarin wij leven. De werkelijkheid die we dagelijks beleven is in The Matrix een schijnwerkelijkheid die door technologie wordt gecreëerd. The Matrixdraait dan ook om bevrijding van die technologie om zo weer werkelijk mens te worden.

Technologie wordt op die manier erg negatief gewaardeerd, als een instrument van vervreemding en vernietiging van sociale relaties en van de natuur. Dergelijke denkers zien dan ook vaak de invloed van technologie op het samenleven van mensen (en dus op de stad) als desintegrerend. De digitale stad wordt in de ogen van dergelijke denkers een eenzaam landschap. De stad is niet echt meer een samenleving, maar een conglomeraat van individuen, van atomen of monaden, die onafhankelijk van elkaar rondzweven. Juist wanneer de welvaart toeneemt en mensen minder afhankelijk van elkaar worden om in levensbehoeften te voorzien, dan zullen mensen zich steeds meer van elkaar verwijderen. Voorbeelden die dikwijls als symptomen van een dergelijke a-sociale samenleving genoemd worden zijn mensen die weken- of zelfs maandenlang dood in huis liggen, zonder dat de buren daar iets van gemerkt hebben.

Ik denk dat we kritisch moeten blijven op technologiegebruik, maar mijn visie op technologie is toch wat anders. In plaats van het desintegrerende en ontbindende van moderne technologie, zou ik juist willen benadrukken dat technologie juist een integrerende en verbindende factor is, die weliswaar de menselijke samenleving qua vorm verandert, maar niet overbodig maakt. Maar laat ik heel basaal beginnen met de manier waarop ik aankijk tegen de verhouding van technologie en menszijn.

Op zoek naar een ander perspectief op technologie

Af en toe wou ik dat er een directe verbinding tussen mijn hoofd en mijn computer mogelijk was, zodat ik alle ideeën die ik heb direct naar de harde schijf van mijn computer kon sluizen. Nu moet ik iedere keer weer door dat moeizame proces van formuleren, intypen, herlezen en veranderen, wat iedere schrijver continu doormaakt. Ook het inspreken in een voicerecorder of via computerprogramma’s is geen optie, omdat ik dan toch lineair moet blijven denken, terwijl mijn gedachten van de hak op de tak springen. Juist door die lineariteit van het schrijfproces verlies ik ideeën; ze verdwijnen gewoon, omdat ik sommige ideeën vergeten ben tegen de tijd dat ik eraan toe ben.

Maar hoe langzaam als typen of schrijven ook lijkt te gaan, als je naar de evolutie van de menselijke cultuur kijkt, is het schrift in welke vorm en met welke middelen dan ook een immense stap voorwaarts geweest. Mensen konden ineens hun ideeën, gedachten, herinneringen op schrift zetten, zodat ze niet werden vergeten. Als wijze mensen stierven, verdwenen hun ideeën niet met hen, maar als ze door schriftgeleerden waren opgeschreven, waren die ideeën voor verdere generaties beschikbaar. Aan de uitvinding van het schrift hebben we de heilige boeken van de wereldreligies te danken, maar ook vele andere geschriften. Onze rijke Westerse cultuur is erdoor ontstaan. En de hoeveelheid informatie die over ons wordt uitgestrooid in woord en beeld, is vandaag de dag immens en groeit nog altijd. Wie de krant als de NRC Handelsblad of De Volkskrantvan één dag heeft gelezen, heeft meer informatie tot zich genomen dan een middeleeuwer zijn hele leven te verstouwen kreeg.

We zijn vandaag de dag dan ook in een situatie beland, waarin het simpelweg niet meer mogelijk is om alle informatie paraat te hebben. Was tijdens de Verlichting de homo universalisal een uitstervend ras – waarvan de filosoof Immanuel Kant (1724-1804) een van de laatste exemplaren was; hij publiceerde in de astronomie, fysica, wiskunde, theologie en filosofie – vandaag leven we in een tijd van ‘experts’: personen die zich bezighouden met een brokje informatie ter grootte van een vierkante millimeter, en die al lang geen overzicht meer hebben over het geheel. Mensen hebben overal een mening over, maar echte kennis van zaken hebben maar weinig.

Van low-tech naar high-tech

Toch vertellen neurowetenschappers ons dat onze hersenen in staat zijn om nog veel meer informatie in kortere tijd te verwerken. Waarom gebeurt dat dan niet? Enerzijds heeft dit te maken met aangeleerde gewoontes, die feitelijk niet meer van deze tijd zijn. Neem bijvoorbeeld het fenomeen snellezen, wat steeds populairder wordt. We hebben allemaal op school geleerd – en kinderen leren het vandaag nog steeds – om woord voor woord een tekst te lezen. We spreken bovendien de woorden hardop uit in ons hoofd. Daardoor fixeren onze ogen zich op ieder woord, en maken ze ontelbare kleine sprongetjes tijdens het lezen van een zin. Dit vertraagt het leesproces, terwijl onze hersenen in staat zijn om veel meer informatie op te nemen in één oogopslag. Zo lezen de meeste mensen met een snelheid van ruwweg 200-400 woorden per minuut, waarbij de meeste mensen dichter tegen de 200 dan tegen de 400 aanzitten. Mensen die de volledige capaciteit van hun hersenen gebruiken – snellezers – kunnen tussen de 1500 en 4000 woorden per minuut lezen.[1]En dat snellezen kan vrijwel iedereen leren.

Een ander foefje om sneller informatie te verwerken, is het zogenaamde mindmappen: het maken van een soort schilderwerkje, een spinnenweb van verwijzingen waarin je allerlei ideeën, plannen, gedachten associatief op papier zet, verbonden met allerlei pijltjes en symbooltjes. De gedachten en ideeën worden dan visueel gemaakt, en het blijkt dat dit helpt om inzicht te krijgen in het grotere geheel. De hersenen werken blijkbaar efficiënter door dergelijke visuele stimuli van symbooltjes en kleurtjes. Als je bijvoorbeeld een uittreksel maakt van een boek met behulp van een mindmap, dan krijg je een beter overzicht van de inhoud en de structuur, en blijft het beter beklijven, omdat je naast de inhoud van de tekst ook de structuur van het boek hebt gezien.

Maar snellezen en mindmapping zijn low tech oplossingen: wie pen en papier heeft, kan snellezen en mindmapping leren. Verder zijn deze technieken beperkt bruikbaar, want uiteindelijk zit er een limiet aan de capaciteit van onze hersenen om informatie op een natuurlijke wijze op te pikken en te verwerken. Onze ogen zijn niet perfect, en het duurt een tijdje voordat de signalen van onze ogen door onze hersenen zijn verwerkt. Met andere woorden: onze zintuigen als intermediair tussen de wereld en onze hersenen hebben beperkingen die ten koste gaan van de efficiëntie van informatieverwerking. Kan het misschien niet nog efficiënter en sneller met behulp van technologie? En hier zijn we waar ik mee begon: ik wilde dat ik een directe interface had tussen mijn hersenen en mijn computer. En het liefst een bidirectioneleinterface waarmee ik herseninhoud (gedachten, ideeën) naar de harde schijf van mijn computer kan laden, en waarmee ik dingen van mijn computer of het internet direct in mijn hersenen kan opslaan.

Het lijkt onmogelijk. Maar neem nu eens het voorbeeld van de omstreden Britse hoogleraar Kevin Warwick. In 2002 verscheen zijn opmerkelijke boek I Cyborg, wat alsvolgt begint:

“Ik werd als mens geboren. Dat was slechts doordat de hand van het lot op een bepaalde plaats en tijd werkte. Maar terwijl het lot me mens maakte, gaf het me ook de macht daar iets aan te doen. De mogelijkheid om mezelf te veranderen, mijn menselijke vorm te upgraden met behulp van technologie. Om mijn lichaam direct met silicium te verbinden. Om een cyborg te worden – deels mens, deels machine. Dit is het bijzondere verhaal van mijn avontuur als de eerste mens die de Cyberwereld binnentreedt; een wereld die zeer waarschijnlijk de volgende evolutionaire stap voor de mensheid zal zijn.”[2]

In 1998 liet Warwick onder zijn huid een chipje implanteren wat met computers kon communiceren. Zo kon ieder apparaat wat geprogrammeerd was zijn chip te herkennen op hem reageren. Zo opende de deur van zijn kantoor als hij aan kwam lopen, startte zijn computer op, ging de verwarming aan, etcetera. Maar Warwick wilde meer. Dus onderging hij in 2002 een nieuwe operatie. Dit keer werd een apparaatje met 100 elektroden in zijn linkerarm ingebracht. Die elektroden stonden in direct contact met de zenuwen in zijn arm en zo kon Warwick direct met een computer communiceren. Hij kon bijvoorbeeld een computerhand besturen met zijn echte hand. Warwicks vrouw Irena was zo onder de indruk van wat haar man kon, dat ook zij besloot een klein setje elektrodes in haar arm te laten aanbrengen. Ook zij kon nu met computers communiceren. Maar sterker nog, wanneer zij op een andere computer verbinding maakte met internet, kon Warwick met zijn vrouw via internet direct communiceren. Hij kon haar via internet voelen. Via technologie waren ze op afstand intiemer met elkaar verbonden dan ze voorheen ooit geweest waren.

Dit lijken kleine dingetjes, maar de visie erachter is groots. Het is een utopie. Of een nachtmerrie – het is maar hoe je er tegenaan kijkt. Warwick beschrijft bijvoorbeeld hoe hij voor zijn experimenten van de ene kant van de wereld naar de andere reist en hoe hij altijd door detectiepoortjes op luchthavens kwam. Zelfs als hij met een handscanner werd gecontroleerd, ging die niet af bij zijn arm. En dat terwijl Warwick een hypermoderne afstandsbediening in zijn arm had zitten, die computers op afstand kon besturen.

Kevin Warwick is niet de enige die droomt van een toekomst waarin mens en machine versmelten. De Amerikaanse visionair Ray Kurzweil – tevens de uitvinder van de Kurzweil synthesizers – meent dat de menselijke en technologische evolutie binnen niet al te lange tijd een ‘singulariteit’ zullen vormen: een punt waar technologie evolueert buiten de invloed van mensen om en met de mens zal samensmelten.[3]Kurzweil is een transhumanist, iemand die denkt dat de technologie de mens kan verbeteren en boven zijn eigen biologie kan doen uitstijgen. Vanuit het transhumanistische oogpunt van Kurzweils singulariteit is de technologie van Warwick relatief primitief, maar het is een eerste stap naar de doorbreking van het onderscheid tussen mens en machine. De cyborg – deels mens, deels machine – wordt langzaam realiteit. Is dit schokkend? Is de cyborg onnatuurlijk? Of is de cyborg wellicht al realiteit?

De mens als natural-born cyborg

Laten we eens teruggaan naar pen en papier. Met pen en papier schrijven we dingen op, gedachten of dingen die we moeten onthouden. Maar let eens op wat hier gebeurt: herseninhoud wordt via het schrijfproces naar papier overgebracht. Nadat we dingen hebben opgeschreven, kunnen we met een gerust hart andere dingen gaan doen. We hoeven niet bang te zijn het te vergeten; wat we moesten onthouden staat immers op papier. Notities, lezingen, boeken, encyclopedieën – het zijn allemaal verlengstukken van onze hersenen. We hebben onze herseninhoud uitbesteed aan dergelijke boeken; ze verlengen de geheugencapaciteit. In het dagelijks leven spreken en denken we over onze hersenen, alsof hun mogelijkheden beperkt zijn tot de inhoud van onze hersenpan, maar dat is een kwestie van perspectief.

In 1877 schreef de Duitse filosoof Ernst Kapp (1808-1896) in een boek over techniekfilosofie dat veel techniek berust op orgaanprojectie.[4] Zo lijkt bijvoorbeeld een hamer veel op een gebalde vuist, een zaag op een rij snijtanden, en een telescoop is een technische nabootsing van het oog. Veel techniek was volgens Kapp een uitvergroting van menselijke organen, zodanig echter, dat ze de menselijke capaciteiten overstijgen. Kapp meende dat technologie intiem samenhangt met menselijke lichamelijkheid. Mensen verlengen hun lichamen en lichamelijke mogelijkheden door middel van technologie. Nu meent de Amerikaanse filosoof Andy Clark dat dit niet alleen geldt voor lichamelijke mogelijkheden, maar ook voor geestelijke vermogens. Clark meent: “Wat ons precies tot mens maakt, is ons vermogen telkens onze mentale ‘bedrading’ te herstructureren en opnieuw op te bouwen, dankbaar gebruik makend van een samenspel van cultuur, opleiding, technologie en kunstproducten die ons deze kracht verlenen”.[5] Om het in filosofische woorden te vertalen: Clark meent dus niet zozeer dat de mens een bepaalde, vaststaande essentie heeft, maar dat juist het essentiële van de mens ligt in de bijzondere maar natuurlijke flexibiliteit om bepaalde problemen op te lossen door het gebruik van allerlei externe dingen. Volgens Clark is daarbij technologiegebruik net zo natuurlijk als lopen, praten en eten. Vandaar dat Clark spreekt over de mens als natural-born cyborg.

Clark meent dat de mens als natural-born cyborg niet alleen in staat is lichamelijke extensies te creëren, maar dat we ook moeten spreken van een uitbreiding van het menselijk denken. Clark spreekt in dat verband van the extended mind. Pennen en potloden zijn extensies van onze handen. Maar het papier waar we zaken opschrijven, wordt een extensie van onze cognitieve vermogens. Doordat we iets opschrijven, wordt het papier waarop we opschrijven een verlengstuk van onze menselijke geheugens. Papiertjes met aantekeningen, maar ook papieren agenda’s, elektronische PDA’s die synchroniseren met Outlook, en encyclopedieën als de Encyclopedia Brittanica, maar ook de Wikipedia – het zijn volgens Clark allemaal onderdelen van de externe werkelijkheid die we gebruiken als extra-neurale geheugenbanken.

Clarks idee van de mens als natural-born cyborgspreekt me aan als een krachtige en beeldende metafoor om het natuurlijke van het menselijk technologiegebruik en de continuïteit tussen mens en de rest van de natuur te benadrukken, zonder het eigenaardige karakter van het menselijk technologiegebruik ontkennen. Ook dieren gebruiken technologie: chimpansees vissen naar termieten met stokjes, otters kraken schelpen met stenen. Toch gaat het menselijk technologiegebruik veel verder. Gebruik van technologie is een fundamenteel en natuurlijk vermogen van de mens om zich op zeer intieme wijze te verhouden tot niet-biologische externe werktuigen en technologie.

De natural-born cyborg en de nieuwe revolutie van digitale technologie

Technologie dus als verlengstuk van lichaam en geest. De stok van een blinde, een hamer, een fiets of zelfs een auto of vliegtuig – technologie die onze biologische vermogens versterkt of verlengt en daarmee een verlengstuk wordt van onze lichamen. Maar ook een schrijfblok, een encyclopedie, een harddrive en zelfs het internet als verlengstuk van onze geest. De fenomenologische filosoof Maurice Merleau-Ponty maakte al duidelijk dat het onderscheid tussen lichaam, geest en wereld daarmee in bepaald opzicht vervaagt. De stok zit niet letterlijk ingeplugd in het lichaam, maar toch is het een verlengstuk van het lichaam. En wie krimpt niet in elkaar wanneer de auto waar we in rijden met slechts een minimale afstand een paaltje of een muurtje mist. Merleau-Ponty sprak over een lichaamsschema dat flexibel was. Vandaag de dag hebben experimenten met mensen die last hebben van ‘spookledematen’ (die dus nog ledematen voelen die geamputeerd zijn) bevestigd dat het menselijk brein inderdaad een onbewust aanwezig en uiterst flexibel lichaamsschema heeft, dat kan uitzetten en inkrimpen. We zijn dus al evolutionair aangelegd, zou je kunnen zeggen, om allemaal cyborgs te worden, we zijn natural-born cyborgs.

En hoe zit het dan met de stad en digitale technologie? Steeds meer mensen beginnen daadwerkelijk te ervaren dat de mediums van informatietechnologie – smartphones, tablet-pc’s, laptops – verlengstukken van hun lichaam en geest zijn. Een papieren agenda is al een verlengstuk van de geest. Een smartphone heeft ook een agenda-functie, die de papieren agenda kan vervangen. Daardoor wordt de smartphone een verlengstuk van de geest. Maar smartphones staan bovendien in verbinding met het internet, en daardoor wordt een smartphone niet alleen zelf een verlengstuk van lichaam en geest, maar ook nog eens zelf een medium naar een andere, niet-fysiek te lokaliseren werkelijkheid, namelijk die van cyberspace, het internet.

De katholieke Jezuïet en paleontoloog Teilhard de Chardin (1881-1955) was van mening dat de kosmos in ontwikkeling was, en dat vanuit het biologische niveau op aarde uiteindelijk een niveau zou ontstaan dat bestond uit pure informatie of kennis. De Chardin noemde dat niveau de noösfeer. Vandaag de dag wordt de werkelijkheid van cyberspace nogal eens vergeleken met De Chardins noösfeer. Het gaat om een niet-fysieke en niet geografisch te lokaliseren laag van informatie en kennis die als het ware op de laag van onze fysieke werkelijkheid ligt en die laag ook doordringt. De werkelijkheid van cyberspace begint inderdaad op zo’n laag te lijken. Was cyberspace eerst een werkelijkheid die alleen via een computer benaderbaar is, de mobiele digitale technologieën van vandaag staan overal in verbinding met internet en via internet ook met elkaar. Via cyberspace is alles met elkaar verbonden. En dat zorgt ervoor dat het leven in de stad langzaam verandert. Ik zal een aantal aspecten van die verandering belichten.

Op zoek naar de balans tussen de anarchie van de keuze en de gefossiliseerde stad

Een sleutelwoord bij veel bedrijven vandaag de dag is efficiency. Als iets efficiënter geregeld kan worden, is het ook handig en zelfs gewenst om dat ook te doen. Zo kun je bij de Albert Heijn je boodschappen doen, maar ook je postzaken regelen, en de AH heeft bovendien een service om je dure kleren te laten stomen. Efficiency betekent dat je je om bepaalde zaken minder druk hoeft te maken, niet alles zelf hoeft te doen. Werk wordt je uit handen genomen, zaken worden voor je geregeld. Het gaat om off-loading, om uitbesteding. Door iets efficiënt te regelen, heb je gelegenheid om andere zaken meer aandacht te geven.

Met allerlei digitale technologieën krijgt efficiency heel nieuwe dimensies. Zo kun je via je smartphone ook je boodschappen bij AH heel efficiënt doen: met de Appie app kun je aangeven welke producten je nodig hebt, waarna de app je de meest efficiënte route door de winkel geeft, prijsinformatie geeft, je bovendien nog wat speciale aanbiedingen laat zien, etcetera. Vroeger kachelden we met een papieren boodschappenlijstje door de winkel, nu kan dat dus ook via je smartphone.

Die Appie app is bovendien een voorbeeld van verbindende technologie. Doordat de app een route voor je uitstippelt, kun je je door de winkel bewegen via het medium van je smartphone die met internet verbonden is. Je bent dus fysiek in de winkel aanwezig, maar tegelijkertijd ben je met de winkel verbonden via een digitale informatiewerkelijkheid van cyberspace die niet fysiek te lokaliseren is, die niet aan tijd of plaats gebonden is, ofschoon ze een fysieke drager, zoals een smartphone, nodig heeft om met jou te communiceren.

Een ander voorbeeld van verbindende technologie is Google Maps, ook op veel smartphones aanwezig. Niet alleen helpt Google Maps je om de weg te vinden, maar ook is dit programma in staat om allerlei zaken direct aan je te communiceren, zoals bijvoorbeeld verkeersopstoppingen. Dat doet het niet doordat Google op iedere straathoek een camera of sensor heeft staan, maar doordat Google gebruik maakt van informatie over de omgeving die vrijwillig wordt gedeeld door allerlei andere smartphone-gebruikers. Via je smartphone sta je dus in verbinding met de zelf niet fysiek te lokaliseren realiteit van Google Maps, die jou weer verbindt met talloze fysiek te lokaliseren gebruikers en met de fysieke werkelijkheid waarin je je begeeft.

Toch zijn dit allemaal nog vormen van anonieme verbondenheid. Het kan ook directer en minder anoniem, namelijk via bijvoorbeeld Twitter en Facebook. Met name Twitter is een medium dat heel laagdrempelig is, en voor een direct gevoel van verbondenheid kan zorgen. Zo zijn veel bekende Nederlanders erg actief op Twitter. Je kunt tijdens een radiouitzending bijvoorbeeld 3FM-DJ Gerard Ekdom via Twitter een berichtje sturen. Als hij daar dan op reageert, voelt dat toch alsof je op een of andere manier met hem een connectie hebt, met name omdat hij veel volgers heeft en veel berichten krijgt. Het voelt speciaal als je dan toch iets terug krijgt. Bekende Nederlanders worden zo plotseling benaderbaar, ofschoon dit toch de fysieke ontmoeting met een BN’er niet kan vervangen. Je kunt iemand bovendien “volgen”, dan volg je de berichtjes die die persoon verstuurt, waarop je dan ook zelf kunt reageren. Dat kan soms tot een groot gevoel van verbondenheid leiden, zoals wanneer een zeer goed bekeken tv-programma (denk aan The Voice of Holland) mensen via zogenaamde hash-tags(de bekende #) kunnen aangeven dat ze reageren op wat er in dat programma gebeurt. Er ontstaat dan een soort online gemeenschap van mensen waarvan je weet dat ze naar hetzelfde zitten te kijken als jij, wat een soort verbondenheid creëert, die al wat minder anoniem is (aangezien je Twitter-profiel, als jij dat wilt, informatie over jezelf bevat). Je bent dus niet fysiek aanwezig, maar via een a-geografische werkelijkheid, een niet-fysiek te lokaliseren informatiewerkelijkheid, ben je wel degelijk verbonden met die enorme gemeenschap van mensen die (al is het maar voor even) dezelfde interesses delen.

Dit betekent dat mensen plotseling op allerlei manier verbonden zijn met de werkelijkheid om hen heen en met hun medemensen. Verbondenheid is niet langer louter fysiek – het draait niet langer om de lichamelijke ontmoeting – maar mensen zijn op allerlei manieren, op verschillende niveaus met elkaar verbonden. Die verbondenheid kan ook plotseling een heel sterk fysiek aspect aannemen. Denk aan het protest in de straten van Caïro in Egypte dat op 25 januari ineens ontstond. Twee weken later trad Mubarak af. De protesten waren georganiseerd via allerlei niet-fysiek gelokaliseerde media, zoals Twitter, Facebook en allerlei chatrooms. Deze media zorgden ervoor dat twee miljoen mensen met een min of meer gedeelde visie plotseling massaal samenkwamen op één plek. Vanuit een gemeenschap op een niet-fysieke plaats (internet) ontstond er plotseling een fysiek te lokaliseren gemeenschap rond het Tahrirplein.

Wat heeft dit alles nu met de stad te maken? Ik heb proberen te betogen dat de mens van nature een op technologiegebruik aangelegd wezen is. Technologie komt al bij dieren voor, maar het gebruik dat mensen ervan maken is ongeëvenaard in de rest van het dierenrijk. Daarnaast heb ik proberen te laten zien dat veel vormen van technologie in het verlengde liggen van de menselijke biologie. Technologische instrumenten, al zijn ze nog zo primitief en low-techals hamers en vulpennen, het zijn toch verlengstukken van ons lichaam, en de kladblokken en laptops waarop we typen zijn verlengstukken van de geest. In het gebruik van technologie verdwijnt het onderscheid tussen onszelf en “het andere” dat technologie toch ook is. Dat technologie ook “onhandig” kan zijn, merk je wanneer de hamer kapot is, of de inkt van de vulpen op is. Dan worden hamers en vulpennen waardeloze voorwerpen en verdwijnt de prosthetische functie.

Via allerlei nieuwere informatietechnologieën komt daar nog een dimensie bij. Er is een realiteit ontstaan die onze realiteit als een deken overdekt, maar ook als water in een spons doordringt. Die realiteit kun je aanduiden als cyberspace. Het is de wereld van het internet, de grote wereld die uiteindelijk bestaat uit één groot netwerk waarin alles met alles verbonden is. Cyberspace is niet fysiek gelokaliseerd, het is overal en nergens. En toch, om er toegang toe te krijgen, hebben we wel fysieke “speeltjes” nodig, als computers, laptops, smartphones of tablets. Cyberspace is overal om ons heen, en omdat de technologie steeds dichterbij komt – bij sommige pubers lijken hun telefoons met hun handen vergroeid – begint dat cyberspace ook steeds meer een realiteit te worden die ook voor ons besef in het verlengde ligt van de fysieke realiteit. Praat maar eens met mensen die fervente spelers zijn van online games als World of Warcraft. De realiteit van het spel en de realiteit van het dagelijks bestaan lijken bij sommigen door elkaar te lopen, en soms ontsporen ze daardoor. Gelukkig lijken dat uitzonderingen.

Maar ik zei het al, cyberspace is feitelijk alleen een netwerk waarin alles met alles verbonden is. Het bestaat uit relaties en afhankelijkheden. Uiteindelijk is cyberspace te vergelijken met een stad. Mensen wonen, werken en leven in cyberspace. Maar dit betekent dat cyberspace in feite als verlengstuk van de fysieke geografie gaat dienen. Het wordt steeds duidelijk dat de fysieke stad ligt ingebed in een ageografische vorm van bestaan, in een ageografische, zelf niet-fysiek te lokaliseren gemeenschap, in de meta-stad van cyberspace. Anders dan een fysieke stad, heeft deze ageografische meta-stad geen grenzen. Deze stad overstijgt de stadsgrenzen, en zelfs landsgrenzen. Het is op dit moment een stad waarvan de grenzen op dit moment nog linguïstisch zijn. Als je geen Frans spreekt of schrijft, is een deel van wat zich in de meta-stad van cyberspace afspeelt voor jou niet toegankelijk. Hetzelfde geldt voor alle andere talen. Engels lijkt de universele taal, maar dat is in cyberspace slechts ten dele waar. Er zijn dus grenzen, maar die zijn niet fysiek van aard.

Je zou het nog anders kunnen zeggen: zoals technologie het verlengstuk van de mens is, zo is cyberspace ook het verlengstuk van de stad. De bewoners van de fysieke, geografisch gelokaliseerde stad zijn tegelijkertijd bewoners van de ageografische meta-stad. De mens van nu is bewoner van twee werelden die lang niet altijd parallel lopen. Wat betekent dit concreet voor de stad? De meta-stad die cyberspace is, is een stad van spontaniteit, van keuzevrijheid, van creativiteit, en van zelforganisatie, dus zonder centraal sturend mechanisme. De bewegingen van gemeenschappen in cyberspace zijn meer te vergelijken met de bewegingen van zwermen vogels dan met hiërarchisch georganiseerde legers. Cyberspace laat zich niet goed sturen. Er kleeft dus een zeker anarchisme aan cyberspace. En aangezien de meta-stad van cyberspace en de fysieke stad in elkaars verlengde liggen, heeft dit dus gevolgen voor de inrichting en het gebruik van de stad.

Zo zien we dat bijvoorbeeld veel bedrijven hun activiteiten uit het stadscentrum weg trekken, naar de randen van de stad, of zelfs helemaal daarbuiten. Dat heeft te maken met bereikbaarheid, maar ook met de veranderende functie van de stad. De stad verandert mee met de ontwikkelingen elders, niet alleen in de fysieke wereld, maar in toenemende mate ook met de veranderingen in de meta-stad. Internetboekhandels bijvoorbeeld verdringen in toenemende mate de fysieke boekhandels. Wat betekent dit? Is het verdwijnen van fysieke boekhandels een verlies? Voor velen is het antwoord bevestigend, maar voor anderen ook niet. Het probleem is dat fysieke boekhandels zich voor hun voortbestaan moeten aanpassen aan de ontwikkelingen in cyberspace. En dat is moeilijk. Zo hebben boekhandels zich de laatste jaren, naar Amerikaans model, omgetoverd tot ontmoetingsplekken, waar je kunt zitten, iets kunt drinken, kunt internetten, tot rust komen. Er heeft dus al een verandering plaatsgevonden. En die gaat door. Zo heeft de Selexyz-keten geprobeerd met e-books en meer recentelijk de verkoop van e-readers de dalende verkoop van fysieke boeken te compenseren. Of dat adequaat genoeg is, is momenteel de vraag. Maar ze kunnen ook niet anders.

Het grote wrijvingspunt nu is dat de ontwikkelingen in de meta-stad vereisen dat de fysieke stad zich ook voortdurend aanpast, herschikt, en dus in staat moet zijn om flexibiliteit te vertonen. Er ontstaat dus een groeiende spanning tussen de anarchie van de keuze en een gefossiliseerde levensstijl. De SF-schrijver William Gibson heeft het probleem vergeleken met Disneyland: een thema-park als Disneyland kun je geen andere bestemming geven, je kunt er niets anders van maken dan het is.[6] Als Disneyland niet meer rendabel is, moet je de boel platgooien. Gibson zegt dan ook dat steden, om te overleven, in staat moeten zijn om zich voortdurend aan te passen en hun infrastructuur te herbestemmen. Anders loopt een stad het risico een fossiel te worden, een levenloos bouwwerk, zonder ziel. Maar dit vergt dus creativiteit en het vermogen in te spelen op ontwikkelingen die soms sneller dan het licht lijken te gaan. Het is op dat knooppunt van de anarchie van de keuze en van een gefossiliseerde levensstijl dat onze steden zich momenteel bevinden. De fittussen de meta-stad en de geografische stad is niet (altijd) ideaal.

Leven in en op de grens van twee werelden

Samenleven in het digitale tijdperk is dus een leven in en op de grens van twee werelden. Dat verandert de mens, dat verandert de manier van samenleven, maar het verandert niet het feit dat mensen samen leven. De vorm verandert, niet de essentie. Ook de meta-stad van cyberspace is uiteindelijk een product van mensen, een constructie, en een omgeving waarin mensen zich begeven om samen te leven met anderen. Cyberspace is in essentie een relationele wereld, het bestaat bij de gratie van relaties en een besef van wederzijdse afhankelijkheid. Wellicht, maar dit is speculatie, dat volledig individualisme in cyberspace op de lange duur niet eens kan bestaan. Maar geen van beide werelden – noch de geografische stad noch de ageografische meta-stad – zijn uiteindelijk ideale werelden. Het echte Utopia bestaat nog altijd alleen in boeken…


[1] T. Buzan, Snellezen: Verhoog uw leessnelheid tot meer dan duizend woorden per minuut. Baarn: Bosch & Keuning 2000, 34vv.

[2] K. Warwick, I Cyborg. London: Century 2002. (Mijn vertaling, TS.)

[3] R. Kurzweil, The Singularity is Near: When Humans Transcend Biology. New York: Viking 2005.

[4] E. Kapp, Grundlinien einer Philosophie der Technik. Braunschweig: Verlag George Westermann 1877. Zie ook http://de.wikipedia.org/wiki/Ernst_Kapp.

[5] A. Clark, Natural-Born Cyborgs: Minds, Technologies, and the Future of Human Intelligence. New York/Oxford: Oxford University Press 2003, 10. Zie ook: Id., Being There: Putting Brain, Body, and World Together Again, Cambridge/Mass.: MIT Press 1997; Id., Mindware: An Introduction to the Philosophy of Cognitive Science, New York/Oxford: Oxford University Press 2001; Id., Reasons, Robots and the Extended Mind, in: Mind and Language16 (2001), 121-145.

[6] W. Gibson, “Life in the Meta City”, Scientific American, September 2011, p. 74-75.

3 gedachten over “Mijn lezing over: De veranderende stad: Samenleven in het digitale tijdperk”

  1. Taede, ik snap dat (stad of geen stad) het een hele zoektocht is met dat weblog.nl. Daar zag ik op een bepaald moment vanavond nog ineens een tweet van je dat je er niet kon inloggen, enzovoort. Dus Jan Riemersma zit ook met dat soort problemen? Tja, de lezer, in dit geval, Theo S, die een jarenlange associatie heeft gelegd tussen de namen DLT, Tasmedes en Gert Korthof, is de draad ook even kwijt (op het platteland nog wel), en doet hier (via mevrouw Atsou-Pier kwam ik erachter dat je hier in elk geval ‘even’ huist) net als bij Gert Korthof, ook een appèl aan DLT even uit te leggen wat Uitgelachen Theoloog betekent als enige (mogelijke?) reactie na de vakantie op dat nieuwe weblog.nl. Is het teleurstelling weer aan de verdomde techniek aandacht te moeten besteden en aan de snelle veranderingen die min of meer opgelegd worden? De Gert Korthoven en Theologen van welke snit ook moeten echter wel met elkaar in gesprek en desnoods gevecht blijven, als was het maar over wat ‘gezond’ redeneren is.

    P.S. Ik schrok een beetje van bijna-complot gedachten op 11 september 2006. En in vijf jaar niets veranderd, zeg je eigenlijk op 11 september 2011. Maar goed, dat ging niet over de stad. Ik kom er misschien nog eens op terug, maar er verandert zo veel, zo snel, dat ik er de jongens (vooral neem ik aan) van weblog.nl er maar meteen op gewezen heb dat het niet jou zorgen maar jouw zorgen zijn (die ze willen wegnemen) op de openingspagina, waar ze theologen vervolgens ook nog hun zegje willen laten doen. Knipoog 😉 van het eerste uur dan maar weer.

  2. Moderne tijd (denk aan Charlie Chaplin en aan een zeker Russische filmer):

    Als jij hier ‘filosofisch’ of theologisch nog wijs uit wordt, Taede, hoor ik het graag:

    Ik zond: Smitt219, Sep-28 22:40 (CEST):
    Begrijp dat alles moeilijk is. Ben hgb en had een blog bij de Volkskrant, dat naar hier over te zetten zou zijn. Nu pas terug in het land. Maar hgb (geaccepteerde vrije naam) geeft meteen Registratie gesloten bij Registreren. Even wachten of wat?
    P.S. Ik begrijp dat jullie trivialiteiten nu even helemaal niet kunnen hebben aan het hoofd, maar dan maar voor later: bij intikken van weblog.nl staan er jou zorgen in plaats van jouw zorgen… Staat wat slordig, als het woord taal ook nog in de zin staat.
    Sterkte!

    Ik kreeg als reactie: (zie de melodie…)

    Smitt219, Sep-28 22:40 (CEST):
    Beste ,
    Je ticket (#9099) is door Coen aangemerkt als opgelost.
    Om het laatste antwoord te bekijken, het ticket te heropenen of je ticket te reageren kun je naar de volgende URL :
    http://helpdesk.web-log.nl/tickets/9099

    Melody, Sep-28 23:54 (CEST):
    Beste,
    Vandaag is bekend geworden vanaf wanneer je de archieven van je VKblog.nl account naar weblog.nl kunt overzetten. Dit is op dit moment nog niet mogelijk! Zodra VKblog.nl offline gaat krijgen wij de database daarvan aangeleverd, daarna gaan wij zelf woensdag live met Weblog.nl.
    Vanaf dat moment kun je de import starten.
    Inloggegevens: Wij zijn niet in het bezit van de inloggegevens van VKblog.nl! Hier kunnen wij je dus ook niet aan helpen. Vraag op VKblog.nl een nieuw wachtwoord aan door op inloggen/registeren te klikken en in dat scherm te kiezen voor wachtwoord vergeten.
    Met vriendelijke groet,
    Melody
    Weblog.nl helpdesk

    Aanmehoela, moet Jan gedacht hebben: ik houd mijn zorgen over verdere communicatie…voor me…lijkt me zo niet zo raar…

    Liever de wensen naar boven, die tenminste niet leest wat er niet staat, want intern gegenereerd als: my god wat moet ik hier mee? Melody?

  3. @ Taede.

    Gefeliciteerd met de geboorte van Melvin.

    Je zegt: “ De katholieke Jezuïet en paleontoloog Teilhard de Chardin (1881-1955) was van mening dat de kosmos in ontwikkeling was, en dat vanuit het biologische niveau op aarde uiteindelijk een niveau zou ontstaan dat bestond uit pure informatie of kennis. De Chardin noemde dat niveau de noösfeer. Vandaag de dag wordt de werkelijkheid van cyberspace nogal eens vergeleken met De Chardins noösfeer. Het gaat om een niet-fysieke en niet geografisch te lokaliseren laag van informatie en kennis die als het ware op de laag van onze fysieke werkelijkheid ligt en die laag ook doordringt. De werkelijkheid van cyberspace begint inderdaad op zo’n laag te lijken. Was cyberspace eerst een werkelijkheid die alleen via een computer benaderbaar is, de mobiele digitale technologieën van vandaag staan overal in verbinding met internet en via internet ook met elkaar. Via cyberspace is alles met elkaar verbonden.”

    Terecht dat je in dit artikel ook aandacht besteedt aan deze aanhanger van een vorm van theïstische evolutie. Ik heb zojuist gelezen het boek “Evolutie, cultuur en religie” , Uitgeverij Klement, Kampen, 2010 van Palmyra Oomen en jij. Boeiend boek. In haar bijdrage “Evolutie en de vraag naar God” in dit boek, geeft de biologe,theologe, filosofe Palmyra Oomen haar eigen buitengewoon interessante idee van theïstische evolutie. Kort samengevat komt die idee hier op neer: “In een organicistisch getint wereldbeeld waarop mijn wijze van theologiseren stoelt, staat het relationele voorop. Een theologie die deze wijze van denken benut, zal daarom niet alleen zeggen dat God de wereld doet zijn, door immanent object van haar verlangen te zijn, maar óók en prominent dat God door de wereld beïnvloedt wórdt, of beter: dat God zich verandert aan de wereld. Wederom dus naast alle overeenkomsten een groot verschil met Spinoza, want hiermee is aan de ene kant wel de immanentie van God sterk benadrukt, maar is er ook een transcendent element: dat God de wereld ziet en kent, zichzelf aan de wereld verandert. Zo verenigt dit beeld immanentie én transcendentie; en het is een onpersoonlijk én persoonlijk beeld van de relatie God-wereld. Precies daarom, dunkt me, is deze niet aan de fysica ontleende, maar veeleer bij de biologie aansluitende organicistiche, relationele zienswijze een voor de theologie belangrijke impuls. Wanneer iemand binnen een zienswijze als hier gepresenteerd van “design” zou willen spreken- áls iemand dat zou willen- dan zou dat gespecificeerd moeten worden als “tweede orde design”. Het betreft niet een idee van God die in directe zin ordonneert dat er een wereld moet komen met levende wezens en intelligente wezens, of dat de dinosaurussen moeten uitsterven, of dat er dan en daar in de geschiedenis een aardbeving moet plaats vinden etc. Dat zou een “direct design” of “eerste orde design” zijn. Maar zoals aangegeven, de goddelijke attractie is geen aansturen op een vast punt, maar een wens of plan dat ieder gebeuren wordt wat het gegeven de omstandigheden het “mooiste” kan worden, waarbij de concrete invulling van “wat” dat meest wenselijke is dus afhangt van de contingente omstandigheden. Iets preciezer: dat “plan” kan qua formele invulling onveranderlijk zijn (“het beste in de gegeven omstandigheden”), maar is qua materiële invulling variabel. Ik noem dit daarom “tweede orde design”. Tot zover Palmyra Oomen.

Reacties zijn gesloten.