"God's Universe" door Owen Gingerich. (boekbespreking)

Is de sterrenkunde God op het spoor? Kan een natuurwetenschapper in goddelijk ontwerp geloven? Zijn wij alleen in het heelal? En kan een natuurwetenschapper iets zeggen over wat het doel van alles is? – Allemaal vragen die in het boekje God’s Universe van de sterrenkundige en wetenschapshistoricus Owen Gingerich aan de orde komen.

Zijn conclusie: wetenschappers kunnen niets over God zeggen, maar toch is er alle ruimte om te geloven in een God die het heelal heeft geschapen en dat het universum een doel heeft.

Een korte bespreking…

Vorige week mocht ik bij de lezing van Heino Falcke aan de Radboud Universiteit optreden als gespreksleider. Ter voorbereiding las ik een boekje dat ik nog in de kast had staan, en dat plotseling interessant bleek: God’s Universe van de Amerikaanse astronoom en wetenschapshistoricus Owen Gingerich (Harvard University).

De drie hoofdstukken waaruit dit beknopte boekje bestaat, vormen de tekst van Gingerich’s William Belden Noble Lectures uit 2005. Toegegeven, het boekje is al wat jaartjes oud (het stamt uit 2006), maar het heeft aan relevantie weinig tot niets ingeboet. Wie een leuk boekje wil lezen over vragen van kosmische aard, kan ik dit boekje dan ook erg aanbevelen. Ik zal proberen een beknopte impressie te geven van dit kleine, maar toch ideeënrijke boekje.

Middelmatigheid en arrogantie

In de eerste lezing (Is mediocrity a good idea?) staat de vraag centraal of wij alleen in het heelal zijn. Wij zijn zo gewend geraakt dat wetenschappers stellen dat we niet het middelpunt van het heelal zijn – het Copernicaanse principe oftewel het “principe van middelmatigheid” – dat we niet inzien hoe antropocentrisch en arrogant dat principe eigenlijk is. Volgens Gingerich wordt namelijk aliens de menselijke maat genomen. Met name SETI – de zoektocht naar buitenaardse intelligentie – wordt volgens Gingerich wellicht door het principe van middelmatigheid gehinderd, omdat het namelijk veronderstelt dat buitenaardse intelligenties op eenzelfde technologische manier communiceren als wij doen. Gingerich geeft toe dat we ergens moeten beginnen met zoeken naar buitenaards leven, “but we should be ready to recognize our unwitting anthropocentrism” (29).

Gingerich laat bovendien op interessante wijze zien hoe verschillende biologen en astrofysici tegen de waarschijnlijkheid van buitenaards leven aankijken (respectievelijk als een onwaarschijnlijk maar “schitterend ongeluk” en als bijna een noodzakelijkheid).

Uiteindelijk concludeert Gingerich dat het principe van middelmatigheid geen wetenschappelijk principe is, maar een metafysisch, en dat het gemakkelijk kan omslaan in een ideologie die de wetenschap eerder hindert dan vooruitbrengt.

Ontwerp

De tweede lezing gaat over de vraag Dare a scientist believe in design? en hierin gaat het, zoals uit de titel wel duidelijk mag zijn, vooral over de discussie omtrent Intelligent Design (die in 2005, toen de lezingen werden gegeven, wellicht nog wat heftiger woedde dan nu, bijna 10 jaar later, het geval is, ofschoon de huidige situatie in de VS niet moet worden onderschat). Gingerich laat helder zien dat ID wetenschappelijk gesproken volstrekte onzin is, die ontstaat omdat ID God als een factor binnen de wetenschap hanteert. Toch gelooft Gingerich in design, zij het niet in Intelligent Design.

Want ofschoon Gingerich niet uitsluit dat de wetenschap hints kan geven dat er meer aan de hand is dan louter toeval (bijv. op basis van fine-tuning en antropische principes), gaat het hier volgens hem om geloof, en niet om wetenschap: “Intimations of design can offer persuasion regarding the role of divine creativity in the universe, but not proof” (78). Gingerich gelooft in ontwerp en in de doelmatigheid van het universum, ook al vindt hij hier als wetenschapper geen bewijzen voor.

Geloof

De derde lezing Questions without answers gaat over de zogenaamde limit questions: vragen die de wetenschap opwerpt, maar waar ze geen antwoord op kan geven, omdat die vragen boven de fysica uitstijgen en dus echte metafysische vragen zijn. Het voorbeeld daarvan is de vraag waarom er iets is en niet niets. Ook in dit hoofdstuk stelt Gingerich dat je de wetenschap omtrent het universum op verschillende manieren kunt interpreteren. Een citaat:

We can look with awe and wonder at an unexpected mutation, regardless of whether we are religious, and the science will be the same. Let us be perfectly clear about what I am arguing. Whether the mutations are anything other than mathematically random is a question without answer in a physical or scientific sense. But my subjective, metaphysical view, that the universe would make more sense if a divine will operated at this level to design the universe in a purposeful way, can be neither denied nor proved by scientific means. It is a matter of belief or ideology how we choose to think about the universe, and it will make no difference how we do our science. One can believe that some of the evolutionary pathways are so intricate and so complex as to be hopelessly improbable by the rules of random chance, but if you do not believe in divine action, then you will simply have to say that random chance was extremely lucky, because the outcome is there to see. Either way, the scientist with theistic metaphysics will approach laboratory problems in much the same way as will his atheistic colleague across the hall. And probably both will approach some of the astonishing adaptations seen in nature with a sense of surprise, wonder, and mystery. (101-102)

In het voorwoord en in de epiloog gaat Gingerich nog wat persoonlijker in op zijn religieuze achtergrond.

Je kunt je afvragen of de boedelscheiding tussen wetenschap en metafysica zoals Gingerich die voorstelt in de praktijk ook zo strikt werkt en stand kan houden. Gingerich is een uitstekende historicus en zou dus toch moeten inzien dat door de geschiedenis heen metafysische ideeën heel vaak de drijfveren van wetenschap zijn geweest. Hoe dan ook, dit is een zeer goed geschreven boekje dat tot nadenken stemt. Met name zijn kritische opmerkingen over het principe van middelmatigheid en zijn vergelijking tussen biologen en astrofysici zijn de moeite van het lezen waard en ben ik nog niet elders zo tegengekomen. En dat terwijl dat met name nu er zoveel te doen is rondom exoplaneten en mogelijk buitenaards leven het nadenken over dergelijke ideeën extra relevant is geworden.

En ten slotte is het een boekje dat verscheen voordat de nieuwe atheïsten ten tonele verschenen, zodat aan hun ideeën geen woord vuil hoeft te worden gemaakt. En dat is echt een verademing.

Owen Gingerich, God’s Universe.
Cambridge, MA/London: The Belknap Press of Harvard University Press 2006.
ISBN 9780674023703, 139 pp. $18,50

3 gedachten over “"God's Universe" door Owen Gingerich. (boekbespreking)”

  1. Een beetje jammer vind ik in deze discussies altijd de weinige aandacht die de filosofie krijgt, terwijl zij het nu juist is die de brug slaat tussen natuurwetenschap en geloof. Gelukkig noem je wel de metafysica, maar dat wordt al gauw met ‘geloof’ (en zelfs ‘ideologie’) verward. ID is geen natuurwetenschap (als het goed is), daar ben ik het mee eens, maar ook geen geloof! Het is een filosofisch concept dat op basis van onze waarneming rationeel komt tot de conclusie dat er van ontwerp sprake is (of ten minste lijkt te zijn) in de natuur. Dat kan vervolgens een argument zijn voor ‘theïsme’, wat ook geen ‘geloof’ is maar een filosofische stellingname dar er een god moet bestaan. ‘Geloof’ is – wat mij betreft – de innerlijke zekerheid van de mens dat God niet alleen bestaat maar ‘mij ook kent en bemint’, ‘een plan (roeping) voor mijn leven heeft’, mij vergeeft als ik spijt heb van mijn fouten, mijn hart kan vervullen met liefde, zo ook dat van mijn naaste, dat de mensheid kan omvormen tot een wereldgemeenschap van broers en zusters en dat soort dingen, eengeloof dat zich voedt door gebed, viering, maar ook ‘daden van naastenliefde’, opkomen voor de zwaksten (op het eerste gezicht wat anti-darwiniaans, voor sommigen), etc. Geloof staat dus nogal ver af van natuurwetenschap maar staat er niet los van. Geloof is namelijk ook rationeel te benaderen (theologie) en te verdedigen (apologetica, filosofische argumenten voor het bestaan van God, etc.) Maar geloof mag niet met theïsme verward worden (de ‘god van de filosofen’ is nog geen persoonlijk gekende God) en nog minder met natuurwetenschap. Prof. Dominique Lambert (wetenschapsfilosoof te Namen) zegt (in het Frans) ‘Ni séparation, ni confusion’ (tussen geloof en wetenschap: ze zijn niet van elkaar te scheiden, maar mogen ook niet met elkaar verward worden). De filosofie levert de mogelijkheid van een dialoog tussen geloof en wetenschap, de ‘twee wegen waarlangs de menselijke geest tot de waarheid kan opstijgen’ (vrij naar Thomas van Aquino, Joh. Paulus II, wiens gedachtenis de katholieke wereld vandaag voor de eerste keer sinds zijn heiligverklaring viert).

  2. @Vincent,

    Dat filosofie of metafysica gebruikt kan worden om de vermeende kloof tussen geloof en natuurwetenschap te overbruggen, is een redelijk traditionele katholieke opvatting die enerzijds goede papieren heeft, maar anderzijds in de praktijk niet werkt. Het probleem is namelijk taalkundig van aard. Het concept “God” heeft binnen een religieus discours betekenis, maar niet binnen een natuurwetenschappelijk discours. Wat de status van het concept “God” binnen de filosofie of de metafysica is, is niet duidelijk. Hetzelfde geldt als je kijkt naar het natuurwetenschappelijke gebruik van de term “oorzaak” en het filosofische of metafysische gebruik ervan. Mijn punt is dus: als je natuurwetenschap en religie opvat als twee taalspelen (zoals ik geneigd ben om te doen), dan zou de filosofie of metafysica als een soort bemiddelend of derde taalspel een rol spelen. Het is dan echter niet duidelijk wat de status is van de binnen de filosofie of metafysica gebruikte concepten is, dus waar ze hun betekenis aan ontlenen. Filosofie gebruikt in dat geval concepten die enerzijds ontleend zijn aan de natuurwetenschappen en anderzijds aan de theologie of religie, maar omdat de filosofie een eigen, derde, discours vormt dat de beide andere moet overbruggen, is niet duidelijk wat de logische status van de binnen de filosofie of metafysica gebruikte concepten zou zijn. Met andere woorden: ik zie niet veel heil in de overbruggende rol van de filosofie of de metafysica.

    Wat betreft de boedelscheiding: het is duidelijk dat ook bij Gingerich zelf geloof en wetenschap een soort interactie met elkaar aangaan. Dat is echter een interactie in de persoon van Gingerich, dus een persoonlijk-existentiële interactie. Het punt dat Gingerich maakt is dat natuurwetenschap niet anders wordt of het nu beoefend wordt door een gelovige of een atheïst (zie het Engelstalige citaat). Ik vermoed dat Gingerich het volledig eens zou zijn met de stelling dat het geloof wel veranderen kan door natuurwetenschappelijke inzichten. De boedelscheiding is vanuit religie bekeken nooit absoluut, maar vanuit de natuurwetenschap bekeken wel (althans volgens de hedendaagse wetenschapsopvatting).

  3. Interessante opmerkingen, Taede. Maar ik ben het niet helemaal met je benadering eens.
    Je neiging om natuurwetenschap en religie op te vatten als ‘taalspel’ lijkt me ons niet veel verder te helpen. Taal is namelijk afhankelijk van wat ‘is’. Zonder ‘bestaan’ zou er immers geen ‘taalspel’ zijn. De eerste vraag lijkt me dus een metafysische te zijn: wat is er en wat niet. Zo ‘is’ er bijvoorbeeld dat wat we populair (maar eigelijk foutief) ‘de natuur’ noemen, dwz: dat wat wij met onze zintuigen kunnen waarnemen, ‘natuurwetenschappelijk’ kunne onderzoeken, waarbinnen we wetmatigheden kunnen ontdekken, etc. Zeg: de empirisch te benaderen realiteit. Maar er bestaan ook metafysische grootheden: abstracties, getallen, formele logica, en – wellicht – intelligent ontwerp, en zoiets (of Iemand) dat/Die wij God noemen. Theologie bestudeert dat wat met die ‘God’ samenhangt, rationeel, natuurwetenschap dat wat wij ‘natuur’ noemen, rationeel. Rationaliteit is dus de brug die de twee verbindt. Dat het woord ‘God’ binnen de natuurwetenschap geen betekenis heeft is even waar als dat het begrip enzym in de theologie van geen betekenis is (hoogstens de ‘wijsheid’ die er ‘vanaf straalt’, in de bouw en werking ervan). Ik denk dat er meer duidelijkheid bestaat in de filosofie of metafysica van bepaalde concepten dan je het dit voorkomen. Ligt er natuurlijk erg aan vanuit welke filosofische ‘school’ je vertrekt. In elk geval treft ik erg veel ‘duidelijkheid’ aan bij de filosofen die ik volg (zoals Lambert, Kreeft, …). ik zie wel ‘veel heil in de overbruggende rol van de filosofie of de metafysica’. en persoonlijk-existentiële interactie is leuk, maar we willen natuurlijk liefst iets waar we allemaal wat aan hebben. Vanzelfsprekend doet een gelovige natuurwetenschapper hetzelfde als een niet-gelovige: voor mij is dat een evidentie. Alleen weet de atheïstische natuurwetenschapper – denk ik – vaak te weinig hoe rationeel het geloof is en hoezeer het de natuurwetenschap eerder steunt en voortbrengt dan hindert. Een beetje geschiedenis van de filosofie volstaat om dat te ontdekken, maar welke natuurwetenschapper bestudeert de geschiedenis van de filosofie? Ik denk dus dat de religie niet alleen de deur naar de wetenschap open kan houden maar ook omgekeerd: een natuurwetenschapper heeft niet één goed argument om het bestaan van God te ontkennen, in tegendeel. Echter: zodra hij zich die vraag stelt begeeft hij zich buiten het domein van de natuurwetenschap in de metafysica en misschien, wel in het geloof. Anders gezegd: methodologisch is het terecht dat de hedendaagse natuurwetenschap de deur dicht houdt voor de religie, filosofisch (of ontologisch) is het niet terecht: de werkelijkheid die we beleven laat zich namelijk niet volledig verklaren door natuurlijke verklaringen. De natuurwetenschap onderzoekt de natuurlijke oorzakelijkheden en wetmatigheden (en doet op grond daarvan voorspellende uitspraken, die normaal gezien betrouwbaar zijn als alle natuurlijke factoren zijn meegenomen) maar geeft bijvoorbeeld geen antwoord op de vraag van de doelgerichtheid der processen, de intelligibiliteit van het geheel, het feit dat het bestaat en niet niet bestaat, de ‘schoonheid’ ervan, en zo meer. Het gaat wat mij betreft dus niet om een ‘taalspek’ (dat biedt wat mij betreft geen bevredigende inzichten) maar om wat ‘is’.

Reacties zijn gesloten.