Van de sociologe Elaine Howard Ecklund is onlangs een erg interessant boek bij Oxford University Press verschenen: Science Vs. Religion: What Scientists Really Think (New York: Oxford University Press 2010, ISBN 9780195392982). Ik had het boek al ruim voor de verschijningsdatum besteld, maar door de aswolk was de bezorging ervan aanzienlijk vertraagd. Toen het echter onlangs arriveerde, heb ik het direct in een paar dagen uitgelezen. Het boek vat de resultaten en conclusies samen van een grootschalig onderzoek dat Ecklund tussen 2005 en 2008 onder natuur- en sociale wetenschappers aan een aantal elite-universiteiten in de Verenigde Staten heeft laten uitvoeren, om erachter te komen hoe scientists denken over religie. En de uitkomsten zijn op zijn minst opmerkelijk te noemen.
Vandaag de dag denken veel mensen dat geloof en wetenschap noodzakelijkerwijs met elkaar in conflict verkeren. Niet alleen is dat in de geschiedenis altijd zo geweest (denk maar aan Galileo of Giordano Bruno), maar in de laatste twee eeuwen is de strijd tussen geloof en wetenschap alleen maar verbetener geworden, met als hoogtepunt de recente strijd over creationisme en Intelligent Design. Bovendien hebben eerdere onderzoeken zoals die van Leuba en van Larson & Witham laten zien dat het merendeel van de natuurwetenschappers allemaal atheïst zijn. Dan ligt het oordeel toch voor de hand dat (a) geloof en wetenschap met elkaar in strijd zijn, en (b) dat natuurwetenschap tot atheïsme leidt? Maar klopt dat oordeel met hoe wetenschappers werkelijk denken?
De komende dagen ga ik in een aantal blogposts de hoofdlijnen van Ecklunds bevindingen langs, waarbij ik hoop dat lezers van mijn blog geïnteresseerd zullen raken in haar boek en zich erin zullen verdiepen. Ecklund bespreekt grotendeels de hoofdlijnen van de resultaten en verliest zich niet in details omtrent cijfermateriaal. Het boek is dus de moeite waard voor een ieder die geïnteresseerd is in de verhouding tussen geloof en wetenschap. Het doorbreekt namelijk heel wat stereotype beelden van hoe wetenschappers over geloof denken.
Nooit eerder echter werd zo nauwkeurig naar de denkbeelden van wetenschappers over religie gekeken. Ecklund heeft pioniersarbeid verricht, en zoals dat betaamt: de resultaten zijn verrassend en nuanceren het standaardbeeld behoorlijk. Nooit meer zal iemand uitspraken kunnen doen over hoe wetenschappers over religie denken zonder eerst ook naar Ecklunds resultaten te hebben gekeken. Bovendien vermoed ik dat na publicatie van dit boek nog vele spin-off publicaties zullen volgen, want veel details van het onderzoek blijven in het boek onbesproken. Tegelijkertijd besef ik ook wel dat het boek een representatie is; het beschrijft niet hoe alle wetenschappers over religie denken, maar het is een steekproef.
Ecklund ondervroeg zo’n 1700 wetenschappers door middel van een vragenlijst, en had persoonlijke gesprekken met 275 van hen. Zij spreekt over scientists, wat de indruk wekt dat ze alleen natuurwetenschappers op het oog heeft. Dat is echter niet het geval. Ze geeft aan dat zij met de term scientist zowel natuurwetenschappers als ook sociale wetenschappers bedoelt (dus ook bijvoorbeeld psychologen, politicologen en sociologen). Alle ondervraagden waren wetenschappers die werkten aan Cornell University, Harvard, MIT, Princeton, Stanford, en vele andere zeer prestigieuze Amerikaanse universiteiten. Ecklunds algemene conclusie is helder:
Much of what we believe about the faith lives of elite scientists is wrong. The “insurmountable hostility” between science and religion is a caricature, a thought-cliché, perhaps useful as a satire on groupthink, but hardly representative of reality. (5)
Ik denk dat Ecklunds bevindingen om tenminste drie redenen belangrijk zijn. Ten eerste omdat het gaat om een onderzoek onder Amerikaanse elite-wetenschappers. De Verenigde Staten vormen een heel curieus land in velerlei opzicht, maar toch vooral omdat de mensen in zo’n hoogmoderne en technologische samenleving nog zo ongelooflijk religieus is. Lange tijd golden de VS als het land bij uitstek dat de sociologische “secularisatiethese” falsificeerde (totdat uiteindelijk bleek dat ook Europa niet minder religieus wordt met de voortschrijdende modernisering, maar anders religieus). Het is dan ook interessant om te zien hoe de ideeën van de Amerikaanse wetenschappelijke elite zich verhouden tot die van het “gewone” Amerikaanse volk.
Ten tweede is het onderzoek van belang omdat het de vraag oproept hoe het dan zit met de situatie in Nederland, of Duitsland, of Europa-in-het-algemeen. Hoe denken wetenschappers in Europa over religie? Zijn er overeenkomsten en verschillen met de Amerikaanse situatie, en zo ja, hoe zijn die te verklaren? Ecklunds onderzoek legt een basis voor een dergelijk onderzoek op het Europese vasteland en Engeland. Ik zou zeer geïnteresseerd zijn in het verrichten van een dergelijk onderzoek (of beter gezegd: ik zou zeer geïnteresseerd zijn in de uitkomsten van zo’n onderzoek), maar heb geen idee hoe je zoiets opzet.
Ten derde geeft Ecklund zelf in haar boek duidelijk aan wat de relevantie van haar onderzoek is voor zowel wetenschappers als gelovigen. In de VS is de discussie over geloof en wetenschap sterk gepolitiseerd. Alle wetenschappers die door Ecklund in het onderzoek betrokken waren het erover eens waren dat wetenschap in Amerika niet meer om religie heen kan, hoe dan ook. Wil wetenschap in een dergelijke gepolitiseerde en gepolariseerde context overleven, dan is het belangrijk dat wetenschappers weten te communiceren met gelovige niet-wetenschappers. Het is belangrijk dat wetenschappers begrijpen waar voor Amerikaanse gelovigen de pijnpunten zitten en vooral ook de misverstanden. Tegelijk is het voor gelovigen van belang dat helder gemaakt wordt dat wetenschap en atheïsme twee heel verschillende zaken zijn en dat er ook genoeg wetenschappers zijn die wetenschap volledig in overeenstemming met hun persoonlijke spiritualiteit en religie leven en beleven. Met andere woorden, het is belangrijk dat wetenschappers weten te communiceren – ook over religieuze zaken – met het Amerikaanse volk, als ze de wetenschappelijke geletterdheid van de Amerikanen willen doen stijgen. Ecklunds geeft in haar boek behoorlijk nauwkeurig aan waar het goed gaat en vooral ook waar het mis gaat in die communicatie. Het moge duidelijk zijn dat zowel de strategieën van Dawkins als die van creationisme en ID voorbeelden zijn van waar het mis gaat.
Morgen zullen we eens kijken naar hoe het zit met de religiositeit van wetenschappers.
Hier is al een blogpost van een wiskundige over het betreffende onderzoek en boek van Ecklund:
http://scienceblogs.com/evolutionblog/2010/05/scientists_and_religion.php#more.
Taede schreef: “De Verenigde Staten vormen een heel curieus land in velerlei opzicht, maar toch vooral omdat de mensen in zo’n hoogmoderne en technologische samenleving nog zo ongelooflijk religieus is”.
Je vergeet te vermelden: kapitalistische samenleving die ingericht is volgens het principe van de vrije markt, en waar het boek van Ayn Rand “na de Bijbel, als het belangrijkste boek van de afgelopen eeuw” beoordeeld is. De tegenstelling zit hem in kaptialisme en christelijk geloof.
(zie mijn laatste blogpost)