Piet Meeuse: Het kraaien van de haan

Gisteren vond in Amsterdam de boekpresentatie plaats van de nieuwe roman van Piet Meeuse, Het kraaien van de haan (Amsterdam: De Bezige Bij 2010). Ik was door uitgeverij De Bezige Bij op initiatief van Piet zelf uitgenodigd om, samen met filosoof Charles Vergeer, een korte lezing te houden over het boek. Het is een schitterend boek, dat ik een ieder die belangstelling heeft voor thema’s als geloof en ongeloof, geloof en wetenschap, tijdreizen, vrijheid en determinisme, etcetera, van harte kan aanraden. Er waren ongeveer een veertig belangstellenden op de presentatie en borrel afgekomen, vooral schrijvers en dicters (waaronder ook Renate Dorrestein). Een interessant gezelschap, waar ik me enigszins aan had aangepast door niet, zoals ik meestal doe, een analytisch betoog te houden, maar meer essayistisch en literair te werk te gaan. Dat werkte. Na afloop kreeg ik de als compliment bedoelde opmerking van een van de aanwezigen dat ik een “theoloog in spijkerbroek” was “en nog gelovig ook – thumbs up!”.

Waarover gaat het boek? Ik citeer de tekst zoals die op de site van de uitgever en op de achterflap van het boek staat:

In het jaar vijftig na Christus schrijft Josephus Ben Jizreël, een wijnhandelaar uit Efeze, zijn herinneringen op aan gebeurtenissen van twintig jaar eerder. Het is het verslag van een adembenemend experiment met de tijd, bedoeld om de religieuze mythe van Jezus Christus te ontmaskeren. Dit experiment mondt uit in een reeks even absurde als hilarische ontdekkingen. Wie was Jezus werkelijk? Heeft Judas hem wel verraden, of was het andersom? En is 2024 wellicht het jaar van de wederkomst? Deze roman over geloof en ongeloof zet de verhouding tussen mythe en geschiedenis op scherp en voert de lezer middels een ingenieuze plot naar het moment waarop het onwaarschijnlijke geloofwaardig wordt. Het kraaien van de haan is een onweerstaanbaar grappige tijdreisroman, die de levensloop van Jezus Christus in een totaal nieuw licht zet.

Hieronder staat de (enigszins aangepaste) tekst afgedrukt van mijn lezing. (Wie Meeuses boek leest, zal sommige opmerkingen beter snappen.)


Enige reflecties n.a.v. Piet Meeuse, Het kraaien van de haan

Taede A. Smedes

Allereerst wil ik Piet complimenteren met zijn nieuwe boek Het kraaien van de haan. Ik heb ervan genoten. Niet alleen is het erg goed geschreven, het is ook een boek dat verschillende genres doorsnijdt – het verhaal is science fiction, maar het kan ook als een fictieve historische roman gelezen worden, of als een parodie op religie; het heeft bovendien filosofische diepgang (iets wat ik persoonlijk altijd erg waardeer aan een roman); het zet aan tot nadenken over thema’s als geloof en ongeloof, keuzevrijheid en lotsbestemming; en ten slotte heeft het een enorme relativerende humor. Humor is een van de expliciete thema’s van het boek. Een van de gesprekken (op pag. 105-106) die de hoofdpersoon van het boek heeft met Jezus gaat over humor. En het is direct duidelijk dat Jezus geen enkel gevoel voor humor heeft. Zo zegt Jezus: “Wie gelooft, lacht niet om zichzelf, want hij kent de ware vreugde”, waarop de hoofdpersoon vraagt: “En de ware vreugde is niet om te lachen?” Jezus antwoordt daarop: “Ga weg, Satan! Uit mijn ogen!”

De Jezus uit Meeuses boek is een typische protestant en zou op de Veluwe geboren kunnen zijn. Geloven is een serieuze bezigheid en daarover valt niet te lachen. Geloof heeft eerder met zwaarmoedigheid te maken, met het vluchten uit dit leven naar een onvoorstelbaar hiernamaals waar alles beter zal zijn. Het leven hier is een tranendal, maar stil maar wacht maar, alles wordt nieuw. Lachen mag, maar niet nu, nog niet. Er is nu nog geen reden tot lachen. Lachen staat gelijk aan de spot ermee drijven.

Meeuses hoofdpersoon, Joe Moynihan alias Yehuda alias Josephus Ben Jizreël, heeft meer katholieke trekken. Af en toe krijgt hij willekeurig de slappe lach en giert hij het uit van het lachen. Ik vermoed dat Yehuda een atheïst is, geen gelovige, maar uiteindelijk doet dat er niet zoveel toe. Yehuda doet nonchalant over geloof. Ook veel katholieken hebben een heerlijk nonchalante houding als het op geloven aankomt. Ze hebben geen idee van wat er in de Bijbel staat en weten te relativeren wat er door “Rome” gezegd wordt. En ze hebben humor. Ze gaan speels om met de zondagsrust, kunnen goed drinken, en weten met speels gemak met religieuze ideeën en doctrines om te gaan. Ik verwacht dus dat Meeuses boek beter zal vallen bij katholieken dan voor protestanten. Maar juist voor protestanten is het boek uitdagender en spannender.

Nadat Joe Moynihan alias Yehuda door Jezus op de plaats is gezet in de eerder geciteerde passage, denkt hij na over Jezus’ reactie en concludeert: “Het klopte: de gelovige kent de ware vreugde, en die is niet om te lachen. Sterker, wie dat durfde te opperen, wie de ‘ware vreugde’ van het geloof durfde te relativeren, lokte woede uit” (107). Is het hier eigenlijk Meeuse die spreekt? Is dat wat ook Meeuse met zijn boek wil? Het geloof relativeren? En hoopt hij misschien ook woede uit te lokken? Of probeert hij juist gelovigen te laten lachen?

Meeuses boek heeft uiteindelijk ontmythologisering als centraal thema. Moynihan alias Yehuda wilde erachter komen of de opstanding van Jezus echt heeft plaatsgevonden. De term, “ontmythologiseren”, komt uit de bijbelwetenschappen. Voor de Nieuw-Testamenticus Rudolf Bultmann – een wetenschapper die bij uitstek met de term ontmythologiseren geassocieerd wordt – was het de taak van de exegeet om de bijbeltekst zoveel mogelijk te ontdoen van zijn mythologisch gehalte. Want sinds het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw was onder met name Duitse bijbelwetenschappers steeds duidelijker geworden dat de bijbeltekst is een mengelmoes is van feit en fictie. Zo was eeuwenlang gedacht dat Mozes de schrijver was van de eerste vijf boeken van de Bijbel, maar allengs werd duidelijk dat er verschillende schrijvers of schrijversscholen waren geweest, die verschillende verhaallijnen hadden uitgewerkt. De Bijbel was geen consistente tekst, maar een lappendeken van teksten, die het resultaat was van een eeuwenlang redactieproces waaraan verschillende redacteurs, met verschillende perspectieven en belangen, hadden meegewerkt. De exegeten die wilden ontmythologiseren, wilden feit en fictie, logos en mythos, van elkaar proberen te scheiden. Zo zou ook duidelijk worden wat de feitelijke basis was van de bijbeltekst.

Vandaag de dag hebben allerlei wetenschappen, van archeologie via taalkunde tot kosmologie en biologie, laten zien dat in de Bijbel feit en fictie door elkaar buitelen en dat het vrijwel onmogelijk is de twee te scheiden. De kloof tussen heden en verleden is onoverbrugbaar groot. We weten nu dat Genesis 1 en 2 niet als feitelijk relaas moet worden gelezen, ofschoon dat al in de Middeleeuwen bekend was (creationisme kenmerkt zich door een typisch post-verlichtingsdenken). Maar ook de grote Exodus, de bevrijding van volgens de Bijbel duizend en wellicht honderdduizenden Israëlieten uit Egypte en de jarenlange tocht door de woestijn, is vermoedelijk een mythe. Allereerst waren de Israëlieten geen slaven in Egypte, maar bovendien was het vermoedelijk alleen een klein elitegroepje van Israëlitische leiders dat naar Egypte gedeporteerd was.

Ergens in het boek mijmert Moynihan/Yehuda dan ook: “het zijn niet de feiten, maar de mythen die geschiedenis maken” (69). Het klopt. Want het is de mythe van de uittocht uit Egypte die nog altijd een van de fundamenten is van de joodse religie. Die ervaring van bevrijding door God, zoals verwoord in het Oude Testament, staat nog altijd centraal binnen de joodse traditie. Ook in het christelijk geloof is er voor velen zo’n fundament, namelijk de opstanding van Jezus. Die opstanding is niet zozeer bedoeld als een bevestiging van een leven na de fysieke dood, maar Jezus’ opstanding als een unieke daad van God bevestigt de boodschap van de reddende God van het Oude Testament.

Maar is het voor geloven noodzakelijk dat het graf “echt” leeg geweest is? Is het noodzakelijk dat Jezus “echt” is opgestaan? Moynihan hoopt dat de falsificatie van het opstandingsgebeuren zal leiden tot een groeiend ongeloof. Veel mensen lijken zo te denken, dat de historische werkelijkheid van het opstandingsgebeuren fundamenteel is voor de waarheid van het christelijk geloof. Net zoals voor veel gelovigen vandaag de dag de historische waarheid van het scheppingsverhaal uit Genesis 1 en 2 fundamenteel is, of de historiciteit van de Ark van Noach. Als het niet echt gebeurd is, valt het geloof als een kaartenhuis ineen.

Dit onderscheid tussen “echt gebeurd” en “mythe”, is vreemd aan het werkelijkheidsbesef van de schrijvers van de bijbelteksten zelf. Het is een moderne visie op de bijbeltekst, een visie die met en na de Verlichting is ontstaan. Karen Armstrong, in haar prachtige boekje over mythen, stelt:

Tegenwoordig wordt het woord ‘mythe’ vaak gebruikt om iets te beschrijven wat domweg niet waar is. … Sinds de achttiende eeuw hebben we een wetenschappelijke opvatting van de geschiedenis ontwikkeld; we houden ons in de eerste plaats bezig met wat er feitelijk is gebeurd. Maar als de mensen in de premoderne wereld over het verleden schreven, hadden ze meer belangstelling voor wat een gebeurtenis had betekend.[1]

Met andere woorden, onze fascinatie voor de feiten, voor wat historisch echt gebeurd is, is een moderne manier van omgaan met het verleden, die niet overeenkomt met de manier waarop de mensen die de gebeurtenissen hebben opgeschreven tegen de wereld aankeken. Mythologie is een oefening in de willing suspension of disbelief. Of, zoals Armstrong beschrijft:

Mythologie is geen vroege poging tot geschiedschrijving en mythische verhalen hebben niet de pretentie objectieve feiten te beschrijven. Net als romans, opera’s of balletten zijn mythen schijn, een spel dat onze versnipperde, tragische wereld herschept en ons helpt nieuwe mogelijkheden te zien door te vragen: ‘Wat zou er gebeuren als…’[2]

Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat veel gelovigen vandaag de dag gaan steigeren en brullen als je hen vertelt dat hun geloven een spel is, maar ik zie het wel zo. Religieus geloof speelt zich af in wat de Amerikaanse psychoanalyticus Winnicott noemt de transitionele sfeer, een overgangsgebied tussen fantasie en realiteit.[3] Het is de sfeer waar de vrijwillige suspensie van ongeloof plaatsheeft. Kinderen die spelen met hun knuffeldieren bevinden zich in die transitionele sfeer: worden de knuffeldieren op het ene moment behandeld als levende personen met een willetje en met gevoelens, en waarmee je thee kunt drinken, dan weer worden ze lukraak door de kamer gegooid als waren het dingen. Het kind lijkt een soort balans te vinden tussen het leven in de werkelijkheid en verkeren in een illusoire werkelijkheid, en het is die balans die ook noodzakelijk is voor gezond geloof.

Een geloof dat zichzelf verliest in illusies, dat alle raakvlakken met de werkelijkheid kwijtraakt, raakt eenvoudig verzeild in fanatisme en fundamentalisme. Dat is gestold geloof. Dat is het geloof van de Jezus uit Meeuses boek. Anderzijds raakt een geloof dat zich helemaal poogt te vereenzelvigen met de empirische werkelijkheid, uiteindelijk zichzelf kwijt: het verdampt en verdwijnt. Er is dan geen vermoeden meer van enige transcendentie die het empirische en ons voorstellingsvermogen overstijgt. Een dergelijke verdamping van geloof heeft ook bij Moynihan plaatsgevonden.

Geloof kan niet zonder mythe. Ontmythologisering mag nooit helemaal lukken om te voorkomen dat geloof gaat stollen of verdampen. Ontmythologiseren zal ook nooit helemaal lukken. Het verleden ontsnapt ons. Zelfs al zouden we een tijdmachine uitvinden en naar het verleden kunnen terugreizen, we zullen er de kern van geloof niet aantreffen. Iets aan de werkelijkheid ontsnapt ons altijd, of het nu gaat om verleden of toekomst of zelfs het heden.

Bovendien staat in gezond en duurzaam religieus geloof niet het verleden centraal, maar datgene wat in mythen tot uitdrukking wordt gebracht. Volgens Armstrong gaat het in mythen om “gebeurtenissen die in zekere zin maar eenmaal hadden plaatsgevonden, maar ook van alle tijden [zijn].”[4] Ook bij religieus geloof gaat het niet in eerste instantie om een verzameling proposities die op gezag aangenomen moeten worden, maar vooral om een way of life, en manier van handelen, van in de wereld staan en omgaan met de wereld. De waarheid van een religie zit niet in de proposities die worden aangenomen, maar de waarheid wordt gemaakt wanneer religie in de actieve omgang met de wereld en met de ander leidt tot liefde tot de naaste, een grotere vrijheid, en persoonlijk geluk, zowel voor het individu als voor de gemeenschap. En dat is niet iets van verleden of toekomst, maar van het nu.

Religieus geloof schept in het hier en nu een transitionele sfeer waarin door middel van een spel met de werkelijkheid de grenzen tussen fantasie en realiteit vervagen. Voor religie geldt het zelfde als voor een mythe: “Als we de mythe niet op onze eigen situatie toepassen en in ons leven verwerkelijken, blijft hij even onbegrijpelijk en vreemd als de regels van een bordspel, die vaak tot het moment dat we het spel beginnen verwarrend en saai lijken.”[5] Ja, geloven is een spel waar je je helemaal in kunt begeven, met huid en haar. En bij een spel hoort lachen, hoort humor. Humor die weet te relativeren en te verlichten.

Ook de Jezus van Meeuses relaas is ondanks zijn eigen gebrek aan humor een buitengewoon humoristische figuur. De Jezus in Meeuses verhaal mag dan feitelijk een charismatische charlatan zijn, een fanaticus, iemand die een eigen agenda heeft en met ijzingwekkende precisie de massa weet te manipuleren. En toch: feit blijft dat ook in Meeuses boek de mensen die door Jezus worden aangeraakt heil, heling, en hernieuwde vrijheid vinden. De ongelovige hoofdpersoon van het boek voelt het charisma van Jezus en ziet de vreugde van de mensen die met Jezus in aanraking komen, maar redeneert het telkens weg door te wijzen op de agenda die Jezus heeft. Jezus kan of mag van Moynihan niet zijn wat de geschiedenis van hem gemaakt heeft. De logos moet het winnen van de mythos.

Daarmee ontgaat de hoofdpersoon de ironische mogelijkheid die door mythologisch denken wordt opengehouden, namelijk dat Jezus wel degelijk het instrument van Gods heil op aarde is, zelfs al zou hij een charlatan met een egoïstische agenda geweest zijn. Misschien maakt het helemaal niet uit hoe God handelt, maar het gaat om de resultaten van Gods handelen in de wereld, in de geschiedenis, in en door mensen die verhalen vertellen, nieuwe mythen, die in het heden en voor de toekomst levend houden wat verleden is.

Nijmegen, 25-26 mei 2010


[1] Karen Armstrong, Mythen: Een beknopte geschiedenis (Amsterdam: De Bezige Bij 2005), 11-12.

[2] Ibid., 13.

[3] D.W. Winnicott, Playing and Reality (Harmondsworth: Penguin Books 1980).

[4] Armstrong, Mythen, 12.

[5] Ibid., 14.