Afgelopen zaterdag is mijn recensie van het boek van Dekker c.s., Omhoog kijken in Platland in Bionieuws gepubliceerd. De redactie heeft de recensie enigszins aangepast. Hieronder volgt de tekst van de oorspronkelijke recensie. Hierin komen de redenen naar voren waarom ik niet zo enthousiast ben over het boek en zelfs denk dat het boek onproductief en polariserend zal werken in het debat over de verhouding tussen geloof en wetenschap.
“Omhoog kijken in platland” kijkt neer op wetenschap
De titel van het boek Omhoog kijken in platland: Over geloven in de wetenschap, wat afgelopen woensdag aan minister Plasterk werd overhandigd, is ontleend aan het beroemde boek Flatland van de wiskundige en predikant E.A. Abbott (1884). Onder verwijzing naar Richard Dawkins, Piet Borst en Herman Philipse stellen de redacteuren: “Een benadering die God en het geloof in God per definitie uitsluit uit elk serieus discours, is vergelijkbaar met de benadering van de platlander die niet bereid is te denken buiten het platte vlak van zijn waarneembare wereld – die als het ware niet omhoog kan kijken – en die van de weeromstuit dan concludeert dat er dus wel niet meer zal zijn dan zijn eigen platte vlak” (14). Ik heb sympathie voor de oproep tot intellectuele open-mindedness, maar tijdens lezing van het boek bekroop me allengs toch het gevoel dat de auteurs van dit boek naar het andere uiterste zijn doorgeslagen.
Omhoog kijken is, zoals de redacteuren zelf zeggen, het derde deel van een trilogie over de verhouding van geloof en wetenschap. Eerdere delen waren het ophefmakende maar uiteindelijk zeer teleurstellende Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? (2005) en het sterke En God beschikte een worm (2006). Wat opvalt, is de verdwijning van een prominente redacteur van de vorige twee delen: Ronald Meester. Meester werkt aan Omhoog kijken niet mee, noch als redacteur, noch als auteur. Deels had dit volgens de redacteuren te maken met “de wat explicietere concentratie op het meer orthodox-christelijk geloof” (409). Lag de vrijzinnige Meester volgens eigen zeggen nogal eens in de clinch met zijn mederedacteuren tijdens het werk aan de vorige twee boeken, nu lijken alle redacteursneuzen theologisch eenzelfde kant op te staan: de voormalig gereformeerde bondspredikant en bijzonder hoogleraar Gijsbert van den Brink heeft zijn plaats ingenomen.
In het eerste deel van het boek wordt ingegaan op de relatie tussen wetenschap en christelijk geloof. Het opent met een “preek” van hoogleraar Van de Beek van de VU over christelijk geloof als ware kennis. De toon is gezet. Vervolgens volgt een deel waarin de geloofwaardigheid van de Bijbel wordt verdedigd. Opvallend is het optreden van bioloog en creationist Willem Ouweneel, die de betekenis van de Bijbel voor de wetenschap verdedigt. Van die betekenis blijft weinig over: Ouweneel pleit voor de irrelevantie van de Bijbel voor de wetenschap: “Het gaat in de Bijbel om het heil, niet om thermodynamica, nucleaire krachten, isostasie en zwaartekracht … in typisch vakwetenschappelijke vraagstellingen stelt zij een belang” (160). Een stap voorwaarts, zou ik zeggen.
Helaas, wie doorleest, merkt dat veruit de meeste artikelen in het boek een anti-wetenschappelijk karakter hebben: het gaat er vooral om te laten zien waar het onvermogen van wetenschappers ligt om uitspraken te doen over levensbeschouwelijke zaken. Ard Louis schrijft, in een overigens zeer sympathiek artikel, over het onvermogen van wetenschap om wonderen uit te sluiten. Gerrit Glas, Leon de Bruin en Guus Labooy belichten in hun artikelen het onvermogen van wetenschappers om het bestaan uit te sluiten van de menselijke vrije wil, de immateriële ziel, en een voortbestaan na de dood.
Cees Dekker gaat tekeer tegen ‘transhumanisten’ die erop uit zijn door middel van techniek de mens te verbeteren. Hij roept christenen op zich te organiseren tot een tegencultuur: “Een krachtig protest mag klinken tegen het ongebreideld optimistische transhumanisme, om de wereld te behoeden voor een Brave New World samenleving waarin de menselijkheid verloren zal raken” (301). Dekker is fel gekant tegen het idee van verbetering van de mens, want “verbetering gaat fundamenteel verder dan genezing, en het leidt onomkeerbaar naar eugenetica” (300). Jan van Bemmel zet zich af tegen onderzoek naar Artificial Intelligence en Artificial Life, en Henk Jochemsen bestrijdt het gebruik van menselijke kloonembryo’s voor stamcelonderzoek, omdat de ethische bezwaren daartegen “veel zwaarder wegen dan de (potentiële) voordelen van dat onderzoek” (338).
Het laatste deel is voor biologen wellicht het meest interessant, omdat hierin wordt ingegaan op (of liever: tegen) evolutionaire verklaringen van moraal en religie. De filosoof René van Woudenberg stelt dat evolutionaire verklaringen van moreel gedrag “geenszins overtuigend” zijn, en meent dat christenen derhalve voluit kunnen blijven geloven in het bestaan van een objectieve moraal. Tenslotte volgt een ingewikkeld artikel van Alvin Plantinga die poogt om evolutionair-psychologische verklaringen van religie in diskrediet te brengen.
Na lezing van het boek blijft mij het beeld bij van mannen – alle twintig auteurs in het boek zijn mannen – in zwarte pakken gehesen en met opgeheven wijsvinger. Het lijkt alsof de redacteuren gemeend hebben een krachtig tegengeluid te moeten geven tegen de antireligieuze retoriek van Dawkins en andere atheïstische wetenschappers. De strategie van een directe aanval op biologische en neurowetenschappelijke verklaringen van menselijk gedrag lijkt mij echter onproductief en polariserend. Immers, daarmee bevestigen ze het vooroordeel van velen dat orthodox geloof per definitie anti-wetenschappelijk is.
Taede Smedes
Dr. Taede A. Smedes is godsdienstfilosoof, theoloog en publicist. Hij werkt als postdoc aan de Faculteit Theologie van de Katholieke Universiteit Leuven aan een onderzoek naar de theologische relevantie van evolutionaire verklaringen van religie.
Hoi Taede, je sluit je recensie af met het negatieve beeld dat het boek bij je oproept, maar heb je ook inhoudelijk kritiek op bijv. theologische onderdelen zoals de bijdrage van Van de Beek? Het begin van deel 2 over hermeneutiek vind ik wel interessant – heeft dat ook bijgedragen aan je negatieve beeldvorming?. En wat is je inhoudelijke kritiek op bijv. de argumenten van Van Woudenberg die ‘kin selection’ en ‘reciprociteit’ als evolutionaire verklaringen van de moraal afwijst? Of laat je dat liever aan de experts over :-)?
Hoi Taede, wel veelzeggend dat je precies het boek waaraan je zelf hebt meegewerkt `sterk’ noemt terwijl je voor de beide andere geen goed woord over hebt… Is dat niet wat vooringenomen? Hartelijke groet,
Gijsbert
@ Simon:
Ik kreeg het boek een week voor de deadline van Bionieuws toegestuurd, en heb het erg snel – maar wel in zijn geheel – doorgelezen. Ik zal het boek nu nog een keer rustiger moeten lezen om meer te letten op inhoudelijke punten.
Ik geef wel toe dat de negatieve indruk een globale is. Er zitten teksten in waar vrijwel geen negatief woord over te zeggen is (naar mijn mening), zoals de artikelen van Van Koningsveld of van Sarot. Ook dat deel 2 is betrekkelijk neutraal: het gaat om beschrijvingen van hoe je tegen de Bijbel kunt aankijken. Prima, dat is immers een binnen-theologische discussie.
Het wordt echter moeilijker wanneer het gaat om de delen 3 t/m 6. Met name in die delen zijn veruit de meeste artikelen zeer kritisch ten aanzien van bepaalde wetenschappelijke ontwikkelingen die voor de schrijvers raken aan levensbeschouwelijke vragen. Het is niet dat je niet kritisch mag zijn op wetenschap, maar waarom zo’n accumulatie van wetenschapskritische artikelen in één boek? Wat voegt dat toe aan een discussie over geloof & wetenschap? Waarom zijn geen wetenschappers in het veld uitgenodigd om mee te werken, maar zijn allen óf gepensioneerde wetenschappers, óf filosofen, óf theologen?
Want het oordeel van bijv. Van Woudenberg die in één zin alle evolutionaire verklaringen van moraal van tafel veegt, is naïef (Van Woudenberg is filosoof die zich in zijn artikel veel op bepaalde claims baseert, maar gezien de voetnoten niet heeft verdiept in de relevante literatuur) en getuigt van een bepaalde angst voor evolutiebiologische verklaringen van menselijk gedrag die m.i. geheel onnodig is.
Juist door die hoeveelheid artikelen die wetenschap bekritiseren, in twijfel trekken, of direct aanvallen meestal vanuit levensbeschouwelijke motieven, vind ik dat het boek als geheel een anti-wetenschappelijk karakter krijgt. Hier wordt (orthodox) geloof weer eens tegenover wetenschap geplaatst.
@ Gijsbert:
Ik ben maar zo wijs om op een dergelijke insinuerende opmerking niet te reageren.
Taede, bedankt voor je reactie. ‘Platland’ is gepresenteerd als een boek dat aantoont dat er geen conflict tussen geloof en wetenschap is voor (orthodoxe) christenen. Jouw conclusie is, dat het boek juist het geloof tegenover de wetenschap plaatst!
Ik weet al wel op welke conclusie ik mijn geld zet, maar ik heb het boek nog niet uit, dus ik schort mijn mening nog even op. Ik hoop t.z.t. een recensie Simon-stijl (lekker amateuristisch dus) te schrijven. Wordt vervolgd!
Wat een rare bespreking van het boek omhoogkijken in platland. De bijdrage van Van de Beek is een ‘preek’ en één van de redacteuren is een ‘voormalig gereformeerdebonds predikant’. Wat heeft dat nu precies met het boek te maken. Van de Beek geeft vanuit de systematische theologie een bijdrage en de betreffende redacteur is godsdienst filosoof. Het lijkt me wetenschappelijk om hun argumenten te weerleggen en niet aan allerlei sfeertekening te doen…
Hi Taede. Leuk citaat: ““Een benadering die God en het geloof in God per definitie uitsluit uit elk serieus discours, is vergelijkbaar met de benadering van de platlander die niet bereid is te denken buiten het platte vlak van zijn waarneembare wereld – die als het ware niet omhoog kan kijken – en die van de weeromstuit dan concludeert dat er dus wel niet meer zal zijn dan zijn eigen platte vlak”. Dit soort pseudo-analogie gaat er bij mij niet in. De grap is, dat wij – geen platlanders – natuurlijk weten dat de platlander geen gelijk heeft. Haha, die domme platlander, wat een onbenul. Deze zgn. analogie is dus epistemologisch helemaal geen analogie. Is zeker door Cees Dekker verzonnen.
Hoi Taede, zoals je zegt bij @Simon, Van Woudenberg heeft zich alleen al gezien de voetnoten niet verdiept in de relevante literatuur. Bovendien hoeft hij wat hij aanhaalt niet gelezen te hebben. In een noot noemt hij de boeken van Fisher, Haldane, Williams en Dawkins, en het oorspronkelijke JTB artikel van Hamilton. Al die boeken worden genoemd in David Stove’s Darwinian Fairytales. De boeken van Fisher en Haldane zijn basale boeken voor modellen van selectie, maar hier niet relevant. Fisher heeft dacht ik nooit kin selectie genoemd; Haldane wel, maar veel later, niet in dit boek. Het citaat uit het boek van Williams bij Van Woudenberg is een hoofdstuk motto bij Stove – precies dit. De behandeling van Dawkins van kin selectie in The Selfish Gene is niet terug te vinden bij Van Woudenberg. Idem Hamilton, die het wiskundige model van kin selectie uitwerkte. Naar Hamilton verwijst alleen de opmerking over wiskunde die niet nodig is voor het grondidee – een opmerking die letterlijk in Stove staat. Zoek de zin in het hoofdstuk van Van Woudenberg over Amsterdam: die staat letterlijk zo in Stove, alleen is het daar Sydney. Stove was een Australier.