Wetenschap als slagroom op de genentaart
Bespreking van: Kris Verburgh, Fantastisch! Over het universum in ons hoofd. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet 2007. 518 pp. ISBN 9789052409849. € 24,90.
Door Taede A. Smedes
In 2003 verbijsterde de toen 17-jarige Verburgh het Nederlandse taalgebied met het verschijnen van Schitterend! Over het universum (Houtekiet 2003, herdruk Pandora 2005), waarin hij als een volleerd sterrenkundige de hedendaagse kennis van de kosmologie populariseerde op een wijze die menig astronoom bleek deed wegtrekken. Nu, vier jaar later is Verburgh terug met een nieuw boek en verbijstert hij opnieuw met Fantastisch! Over het universum in ons hoofd. Meer dan in zijn vorige boek geeft Verburgh blijk van zijn persoonlijke heilige fascinatie voor de wetenschap en strooit hij met vakkennis alsof het pepernoten zijn. Hoewel dit boek een fantastisch staaltje wetenschapspopularisatie is, is het ook een schoolvoorbeeld van doorgeslagen wetenschapsgeloof.
Ging het vorige boek over de kosmos, Verburgh zoomt in dit boek in op het aardse bestaan. Verburghs boek is een voorbeeld van wat in Amerika an epic of evolution wordt genoemd: een boek waarin de geschiedenis van de kosmos en de plaats van de mensheid daarin vanuit evolutionair perspectief wordt verteld als betrof het een hedendaagse scheppingsmythe. De metafoor van scheppingsmythe is treffend, want uiteindelijk gaat het Verburgh in dit boek om de vraag naar de zin van het bestaan, waar volgens hem de wetenschap een antwoord op geeft. In deze bespreking zal ik de grote lijnen van Verburghs boek bespreken en een aantal (zeer) kritische kanttekeningen plaatsen.
Van kosmos tot antropos

Verburgh begint zijn boek met de kosmologie: van oerknal tot heelal (hoofdstukken 1 en 2). Deze hoofdstukken vormen een soort overgang met zijn vorige kosmologieboek. Uit deze hoofdstukken blijkt dat Verburghs twee boeken duidelijk in elkaars verlengde liggen. Vervolgens gaat hij verder over hoe de aarde en het leven erop, inclusief de mens, ontstond (hoofdstuk 3). Hoofdstuk 4 beschrijft de mechanismen van evolutie; hoofdstuk 5 geeft een vernietigend oordeel over Intelligent Design (de beweging die probeert God in de wetenschap te herintroduceren). Deze beweging propageert volgens Verburgh een intellectuele luiheid, omdat God wordt geïntroduceerd daar waar evolutiebiologen het even niet meer weten. Toch gaat Verburgh er niet vanuit dat de wetenschap uiteindelijk alles zal kunnen verklaren. Want in dit hoofdstuk introduceert hij een thema dat in volgende hoofdstukken vaker aan de orde komt: de principiële begrensdheid van de menselijke geest door evolutionaire ontwikkelingen:
“Bovendien moeten we ons bij het stoten op wetenschappelijke hiaten ook afvragen of we ooit wel alles kunnen achterhalen. Natuurlijk niet. Onze hersenen zijn gemaakt om te overleven in een harde natuur te midden van al dan niet vijandige soortgenoten. Alle wetenschap van vandaag is een indirect bijproduct van onze intelligentie, die als voornaamste doel had de bezitter ervan in leven te houden. We mogen heel blij zijn dat we al zoveel kunnen begrijpen, maar er zullen hoe dan ook dingen zijn die we nooit kunnen achterhalen, omdat onze breinen er nu eenmaal niet voor gemaakt zijn.” (117/118)
“Just-so stories” en ideologie
Hoofdstukken 6 tot en met 8 zijn echte pareltjes, waarin Verburgh beschrijft welke verklaring evolutiebiologen hebben voor uitingen van menselijk gedrag. In hoofdstuk 6 gaat het over de rol van genen en de invloed vanuit de omgeving (de controverse over nature versus nurture). Hoofdstuk 7 gaat in op de evolutionaire bagage die ieder mens vanaf de geboorte bij zich draagt. De mens is geen onbeschreven blad, maar door de evolutionaire geschiedenis van de mens is er al een bepaalde ‘programmering’ aanwezig. In hoofdstuk 8 beschrijft Verburgh hoe vanuit evolutiebiologisch perspectief ook hogere uitingen van cultuur, zoals humor, muziek, literatuur, en vooral moraal wortels hebben in de biologie. Daarbij gaat hij uit van Dawkins’ selfisch gene-idee, waarin het in de evolutie vooral draait om voortplanting, d.w.z. het zoveel mogelijk verspreiden van genetisch materiaal. Alle hogere uitingen van cultuur zijn daaraan ondergeschikt. Het zijn volgens Verburgh evolutionaire bijproducten, bedoeld om indruk te maken op het andere geslacht.
Het mag duidelijk zijn dat deze hoofdstukken zeer controversieel zijn. Voor vrijwel alle menselijke gedragingen weet Verburgh wel een evolutionaire verklaring uit een hoge hoed te toveren. Of die verklaringen ook werkelijk wetenschappelijk zijn, daarom bekommert Verburgh zich niet – of liever: hij neemt die verklaringen kritiekloos over als zijnde de definitieve waarheid. Dat levert zeer onderhoudende lectuur op, met name voor die Freudiaans-angehauchte lezers voor wie seks de ultieme verklaringsgrond is voor al het menselijk gedrag. Toch hebben door het gebrek aan kritische geest deze hoofdstukken een hoog just-so gehalte: de evolutietheorie wordt hier tot een ‘theorie van alles’ gebombardeerd, waarbij de meeste verklaringen voortdurend geverifieerd worden, maar waarbij geen enkele instantie denkbaar is, die de door Verburgh aangehaalde verklaringen kan falsifiëren.
Het is bij Verburgh dus vaak onduidelijk waar wetenschap overgaat in pseudowetenschap of zelfs ideologie. Zo predikt Verburgh een evolutieleer voor politici (153-156), pleit hij voor strenger straffen van psychopaten vanwege hun genetische aanleg (183v.), en beschrijft hij hoe de evolutietheorie geen immorele natuur en racisme verdedigt, maar juist verdraagzaamheid predikt (186-189, 448-451). Hier wordt de scheidslijn tussen wetenschap en wereldbeschouwing of ideologie overschreden. Hier gaat Verburgh dus als wetenschapspopularisator jammerlijk de mist in. Bovendien is een dergelijke move niet productief, omdat het juist creationisten en ID-aanhangers bevestigt in hun idee dat de evolutietheorie ten diepste ideologie is!
Bovendien is Verburghs argumentatiestrategie erg ironisch, op een wijze die Verburgh niet lijkt te zien. Hij beschrijft alle hogere uitingen van menselijke cultuur als sublimaties van het “grote doel van de evolutie, namelijk de voortplanting op zichzelf” (464). Hij is daarover heel nuchter:
“Het grote doel van de evolutie, namelijk de voortplanting op zichzelf, omvat slechts het opvangen van een zaadlozing; een proces dat enkele seconden duurt, en toch besteden mensen jaren aan het componeren van muziek, het schrijven van boeken, het afbetalen van een indrukwekkende auto, of het beschilderen van kapelgewelven. We tonen graag aan hoe goed onze genen wel zijn door onbewust met onze eigenschappen te pronken. Aan het ‘versieren’ van onze genen dus. … Natuurlijk zorgt al dat versiergedoe ervoor dat we indruk maken op partners, zodat we onze genen kunnen doorgeven, en deze genen erin slagen om te overleven, zoals Dawkins ook zegt. De evolutie wil dat genen overleven, en heeft de mens zoogemaakt dat hij zijn genen voortdurend in de verf zet. Creativiteit is de kers en het slagroom op de genentaart.” (464/465)
Prachtig beschreven, maar toch… Een prangend probleem met deze beschrijving is de consequentie voor de visie op wetenschap! Want ook de wetenschap waar hij zo heilig in gelooft (meer daarover hieronder), is een product van de menselijke cultuur. Is ook die wetenschap een versiering van de genen? Staat ook een wetenschapper in zijn laboratorium onbewust ten diens
te van die zaadlozin
g van enkele seconden? En zo ja, hoe waar is die wetenschap dan? Verburgh verklaart religie tot illusie, maar hoe voorkomt hij dat wetenschap niet eenzelfde kwalificatie treft? Immers, hoewel Verburgh het nergens noemt, is ook wetenschap deel van de slagroom op de genentaart – en is slagroom niet een beetje substantie en vooral opgeklopte lucht?
De ongrijpbaarheid van menselijk bewustzijn
Hoofdstukken 9 tot en met 11 gaan in op de werking van het menselijk brein, de ongrijpbaarheid van menselijk bewustzijn en de vraag of onze hersenen wellicht geavanceerde computers zijn. Daarbij is Verburgh met name gecharmeerd van de (omstreden) verklaring van bewustzijn die is opgesteld door Roger Penrose en Stuart Hameroff. Penrose is wereldberoemd wiskundige, en Hameroff is (een zeer omstreden) anesthesist en een prominente persoonlijkheid in de door velen als pseudowetenschap verguisde film What the Bleep Do We Know? Penrose & Hameroff menen dat het bewustzijn verklaard kan worden door middel van quantummechanica. Ons bewustzijn is quantumbewustzijn. Volgens Verburgh is hun model “het meest veelbelovende model van de werkiig van de menselijke geest en bewustzijn”, hoewel hij daar dan snel aan toevoegt, “Althans, naar eigen zeggen” (351). Verburgh lijkt enige afstand te bewaren, hoewel het model van Penrose & Hameroff het enige is wat hij bespreekt. Uiteindelijk concludeert Verburgh heel veilig dat bewustzijn iets vreemds is wat voor de mens onbegrijpelijk zal blijven:
“We weten dat bewustzijn en de fysische werkelijkheid met elkaar verstrengeld zijn, maar hoe dit precies in elkaar zit zullen we misschien nooit te weten komen. Net zoals de computer op uw bureau niet intelligent genoeg is om te begrijpen hoe hij zelf werkt, zo is de mens niet door de natuur geschapen [!] om te begrijpen hoe zijn hersenen werken.” (427)
Dit citaat geeft overigens een mooi voorbeeld van antropomorfiserend taalgebruik dat Verburgh in dit boek geheel terloops hanteert en waar ik straks op terug zal komen.
Religie: evolutionair bijproduct maar onontkoombaar

De laatste twee hoofdstukken 12 en 13 zullen voor veel lezers de meest controversiële van het boek zijn. Want ook religieuze uitingen zijn volgens Verburgh biologisch verklaarbaar als bijproducten van de evolutie, bedoeld om het andere geslacht te imponeren (het zijn immers vaak de mannen die in religies hoge functies vervullen) en om een vruchtbaar seksleven te promoten. Goden bestaan dus niet; het is alles evolutionair verklaarbaar. Verburgh gaat uit van een conflict tussen geloof en wetenschap: “Kennis en geloof staan lijnrecht tegenover elkaar. Een gelovige zou heel wat kennis moeten negeren om die met zijn geloof te verzoenen” (436). Uiteraard is deze uitspraak volstrekte flauwekul, ook omdat Verburgh nergens precies duidelijk omschrijft wat hij met ‘geloof’ bedoelt. Op één plaats schrijft hij “Geloof is immers een ‘gevoel’, en niet iets dat op logica gebaseerd is” (419). Als dat het geval is, dan zijn kennis en geloof twee incommensurabele zaken, en is er sprake van een boedelscheiding in plaats van een conflict. Verburgh is hier dus niet helemaal consistent.
De schrijver maakt een onderscheid tussen ‘religie’ en ‘spiritualiteit’. Zijn eigen insteek is a-religieus, maar wel spiritueel. Verburgh spreekt over ‘het contextverhaal’: een levensbeschouwing die volledig in wetenschappelijke kennis gegrondvest is. Een heldere omschrijving van het begrip geeft Verburgh helaas niet. Verburghs contextverhaal bestaat uit drie ‘pijlers’: de kosmologische, evolutionaire, en neurologische pijler. “Die pijlers bestaan elk uit de belangrijkste wetenschappelijke ontdekkingen van de afgelopen eeuwen, en brengen de mens met beide voeten weer op de grond”, aldus de schrijver (399). In feite is Verburghs kosmologieboek één pijler van zijn contextverhaal, en bevat het huidige boek de andere twee. In de context van het wetenschappelijk contextverhaal hebben goden geen plaats:
“In zijn geheel schetst het contextverhaal de plaats van de mensheid in ons universum. Dit verhaal stemt ons nederig, maar het is een fascinerend verhaal over de mensheid en het universum, at over een geschiedenis vertelt die niet eeuwenoud is, maar die miljarden jaren omhelst. Het contextverhaal gaat over de mens, die een fabrikaat van de kosmos is. Een prachtig, subliem, verwonderlijk, maar onbedoeld bijproduct van de sterren. Een wezen dat met zijn soortgenoten krioelt op een kleine stofkorrel, die zweeft temidden van een oneindige, diepe zwarte afgrond. Het contextverhaal zegt ons dat goden en geesten niet nodig waren om dit universum en uiteindelijk denkende wezens te [scheppen; typo hersteld]. En belangrijker: hoe deze goden en geesten eigenlijk juist producten zijn van een geest die op zijn beurt het resultaat is van honderden miljoenen jaren evolutie.” (400/401)
Verburghs contextverhaal is de epic of evolution: een wetenschappelijk scheppingsverhaal wat rivaliseert met religieuze scheppingsverhalen. Het is geen wetenschap, maar een samenbrengen van wetenschappelijke kennis, opgeblazen tot een wereldbeschouwing die – inderdaad – direct conflicteert met een religieuze levensbeschouwing. Verburgh werkt dit contextverhaal in redelijk detail uit in hoofdstuk 13, dat als titel draagt “Een mooie wereld”. Wel, het is maar net wat je een mooie wereld noemt. Want Verburghs levensbeschouwing kent geen hoop. Met de dood is alles afgelopen, en ook voor de mensheid als geheel gloort geen hoop. Het is de angst voor de dood die de mens moet aansporen, zo schrijft hij, want die angst spoort aan tot overleven. Maar het gaat uiteindelijk om het hier en nu. Wat verleent zin aan het leven? Zelfkennis, creativiteit (ofschoon creativiteit een bijproduct is van het “grote doel van de evolutie, namelijk de voortplanting op zichzelf” [464]), en spiritualiteit als de wegsmelting van het ik-besef en het opgenomen worden in het kosmische geheel: opgaan in de wereld en het heelal.
Verburgh zet zichzelf sterk af tegen religie (hoewel hij dat nergens zo polemisch doet als zijn inspirator Richard Dawkins). En toch kun je je afvragen hoe consistent hij in zijn a-religiositeit is. Zo spreekt hij voortdurend over de evolutie en Moeder Natuur (inclusief hoofdletters) die dingen schept, maakt, wil, e.d., alsof het een intentionele en sturende instantie betrof. Voor het populariseren van wetenschap zeer geschikt, dit taalgebruik, maar in een boek wat de lezer wil overtuigen van het niet-bestaan van God, is het minder geschikt en zelfs verwarrend. Sterker nog: Verburghs eigen taalgebruik raakt voortdurend aan religieus besef. Zo spreekt hij in scheppingstermen over het “scheppen” of “creëren” van mensen door de natuur, en stelt hij verschillende malen dat mensen “dankbaar” mogen zijn voor hun bestaan:
“De grootsheid van de kosmos was dus nodig om u te creëren. In plaats van ons eenzaam en nietig te voelen, kunnen we die onbevattelijke afstanden en enorme aantallen dankbaar zijn.” (449)
en
“Hoe meer we te weten komen over de wereld om ons heen, hoe sterker dit gevoel van ontzag en dankbaarheid is. Dankbaarheid ten opzichte van een universum dat elke vorm van menselijke bevattelijkheid overstijgt, maar waarin temidden van leegte en sterren ook plaats is voor ons.” (474)
Ik kan iemand dankbaar zijn voor iets wat hij of zij voor mij gedaan heeft. Dankbaar
heid is een reactie op een intentionele handeling die mij ten goede komt. Maar Verburgh doet er alles aan in zijn boek om te betogen dat er achter het kosmische evolutieproces geen intentionele macht of godheid schuilgaat. Dat past niet in zijn contextverhaal. En toch spreekt hij van scheppen, personifieert hij het evolutieproces en de natuur, en spreekt hij over dankbaarheid. Ook Verburgh blijkt hier volstrekt menselijk wanneer hij de hogere machten, die hijzelf tot evolutionair bijproduct heeft gereduceerd, aanroept en zijn ontzag en dankbaarheid belijdt.
Besluit
Mijn bespreking van Verburghs boek is kritisch. Neemt niet weg dat ik van mening ben dat Fantastisch! – net als zijn vorige boek Schitterend! – een briljant boek is en dat ik ervan genoten heb. Het is wetenschapspopularisatie op zijn best: grote lijnen afgewisseld met gedetailleerde en sappige beschrijvingen, direct, zonder vermoeiende nuanceringen, en onderhoudend. Het is een boek wat ik niet gemakkelijk kon neerleggen en waar ik veel van heb opgestoken. Verburgh schrijft goed en zijn uitleg van complexe materie is verbluffend eenvoudig zonder dat hij hoeft over te gaan op een jip-en-janneke-toonsoort. Bovendien maken een verklarende woordenlijst, bibliografie en uitgebreid register dit boek compleet en bruikbaar als naslagwerk. Verburgh is wat mij betreft lang niet kritisch genoeg ten aanzien van wetenschap, en niet iedereen zal de levensbeschouwelijke boodschap van het boek kunnen waarderen. Er schort wat dat betreft nog wel een en ander. Maar het boek als geheel communiceert effectief wetenschappelijke kennis en zet bovendien aan tot serieuze filosofische reflectie over de rol van wetenschappelijke kennis en levensbeschouwing. Wat mij betreft een absolute aanrader en één van de beste Nederlandstalige wetenschapspopulariserende boeken van de afgelopen tijd. Het zal ook voor Verburgh moeilijk worden om deze beide boeken nog eens te overtreffen…
Weblinks:
Weblog Kris Verburgh: http://fantastisch.filosofie.be/.
“Mijn bespreking van Verburghs boek is kritisch”. Misschien ben je toch niet kritisch genoeg geweest en laat je je teveel meeslepen? Je eindoordeel moet je toch ook laten afhangen van het aantal kleine en grote fouten die er in zitten, inclusief ‘ideologische’ fouten. Ik vraag me af hoeveel fouten er zitten in de beschrijving van de mechanismen van evolutie. Om maar te zwijgen over evolutionaire psychologie. Ik ben enigszins verbaasd over de mate waarin je de auteur autoriteit toekent als was het een wetenschappelijke wereldautoriteit die jou nog heel wat inzicht kan bijbrengen. Misschien loopt het boek als een trein, maar correctheid van het verhaal telt toch ook? Nogmaals, ik begrijp dat het boek je enorm veel leesplezier geeft, maar hoe zit het met feitelijke correctheid? Vooral als je zelf zegt: “Of die verklaringen ook werkelijk wetenschappelijk zijn, daarom bekommert Verburgh zich niet – of liever: hij neemt die verklaringen kritiekloos over als zijnde de definitieve waarheid”. Dat vind ik ernstig!
Hallo Gert,
Of zijn weergave van evolutie klopt, laat ik graag aan de experts over (zoals jij of Gerdien), want ik ben geen expert genoeg om dat te beoordelen. Ik hou me graag bij de filosofische conclusies die hij trekt en de opmerkingen over religie. Zoals gezegd ben ik zeer kritisch over zijn ideologisch gebruik van evolutie en de vele “just-so stories” die hij ophangt. Zijn reductionistische visie op en evolutionaire verklaring van religieus gedrag wordt volgens mij ook niet door alle evolutiebiologen (althans degenen die zich met religie bezighouden) gedeeld; hij volgt m.i. toch teveel de interpretatie van Dawkins, inclusief het argument van indoctrinatie van kinderen.
Niettemin geef ik Verburgh wel het voordeel van de twijfel. In het dankwoord geeft hij aan dat hij het manuscript aan een aantal vakwetenschappers heeft laten lezen (waaronder de mij bekende Belg Marc Nelissen), die hem – daar ga ik tenminste vanuit – voor de grootste fouten zullen hebben behoed.
Bovendien, vrijwel alle wetenschapspopularisatie gaat ergens fout, omdat wetenschapspopularisatoren en -journalisten vaak schrijven over een vakgebied wat ze alleen indirect kennen; het zijn vaak generalisten. Bovendien is wetenschapspopularisatie ook vertalen naar een breed publiek, waar allerlei wetenschappelijke nuanceringen e.d. moeten vervallen. Verburghs kosmologieboek is alom geroemd, en ik heb sterk de indruk dat veel feiten die hij in zijn nieuwste boek vermeldt juist zijn. Over details kan uiteraard altijd gesteggeld worden.
Ten slotte: ook ik ben niet helemaal onbelezen, en het meeste wat Verburgh in zijn boek beschrijft, had ik ook elders al eens gelezen. Ik ga er dus vanuit dat die gegevens (tenminste grotendeels) kloppen. Het is echter vooral de wijze waarop Verburgh de gegevens bijeen brengt, structureert en presenteert, en de gigantische hoeveelheid gegevens die hij in dit boek samenbrengt, die grote indruk op mij heeft gemaakt.
Ik hoop dat je het boek gaat lezen en dan nog eens reageert, Gert!
Taede, je noemt Marc Nelissen als vakwetenschapper (welk vak?): als dat dezelfde persoon is als degene die bij het Universiteitsarchief, Administratief & Technisch Personeel (en niet: Academisch Personeel) van de Katholieke Universiteit Leuven werkt, dan lijkt hij mij niet de meest geschikte persoon om fouten uit het manuscript te halen.
Ik zou hoofdstuk 3,4,5 wel willen controleren (lenen?)
Het gaat om prof. Nelissen van Universiteit Antwerpen. http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=mark.nelissen.
Ik wist niet dat die in Nederland zo onbekend was. Is een gedragsbioloog en heeft er een aantal boeken over geschreven.
Aanvulling, TAS: o.a. De bril van Darwin: Op zoek naar de wortels van ons gedrag (Tielt: Lannoo 2005) en Waarom we willen wat we willen: De invloed van de evolutie op wat we kopen, wat we doen, wie we graag zien en wie we zijn (Tielt: Lannoo 2004).