Af en toe heb je van die boeken, waarvan je verlangt ze nog eens te lezen (maar waaraan je wegens tijdgebrek niet toekomt). Het boek van Jenny Slatman is zo’n boek. Ik meldde eerder al dat het boek genomineerd is voor de Socrates Wisselbeker 2009. Hieronder een bespreking van het boek.

Jenny Slatman, Vreemd lichaam: Over medisch ingrijpen en persoonlijke identiteit. Amsterdam: Ambo 2008. 230 pp. ISBN 978-90-263-2980-8.
Iedereen kent het wel: je wordt midden in de nacht wakker en je merkt plotseling dat je geen gevoel meer in je arm hebt. Je arm ligt als een slappe indringer naast je in bed en je kunt hem met je andere hand optillen. Zo’n moment duurt slechts kort, maar het geeft wel een besef dat je lichaam, hoewel het je eigen lichaam is, toch ook vreemd kan zijn.
In dit pakkende boek van de filosofe Jenny Slatman wordt ook verwezen naar het vervreemdende effect dat röntgenfoto’s kunnen hebben: je ziet het binnenste van je lichaam, maar het is haast onvoorstelbaar dat dat je lichaam is. Zo zie je het immers vrijwel nooit. En met name wanneer blijkt dat er iets in je lichaam gebeurt, iets wat je niet onder controle hebt – bijvoorbeeld het gestage groeien van een tumor – dan blijkt je lichaam plotseling ook een vreemdheid te hebben die voordien nooit was opgevallen.
Het is die spanning tussen je lichaam als iets eigens en iets vreemds, die het uitgangspunt is van Slatmans boek. De ondertitel lijkt te suggereren dat het om een medisch boek gaat, maar het gaat hier niet om een ethisch boek over de grenzen van medisch ingrijpen, maar om een filosofische analyse waarbij medische ingrepen in en aan het lichaam worden gebruikt als voorbeelden om te reflecteren over de betekenis van lichamelijkheid voor ons mens-zijn.
Hoewel de reflecties af en toe behoorlijk diepzinnig filosofisch zijn, blijft Slatman dicht bij de ervaren werkelijkheid. Zelfs als ze abstracte filosofieën als die van Descartes, Husserl, Merleau-Ponty, Sartre, en Jean-Luc Nancy beschrijft, doet ze dat door uit te gaan van concrete voorbeelden, zoals in kranten of op tv tot ons komen. Hierdoor blijkt maar weer eens dat filosofie meestal zeer actueel is omdat de vragen voortkomen uit en aansluiting zoeken bij de concrete leefwereld. Bovendien schrijft Slatman pakkend, modern, zonder al te veel jargon, en daardoor is dit boek voor een breed publiek toegankelijk, zelfs voor diegenen zonder enige kennis van filosofie.
Maar vooral leer je in dit boek nadenken over je eigen lichaam, hoe vreemd het lichaam kan zijn, maar ook hoe die vreemdheid bij ons hoort en onze identiteit maakt: “dat wat mij tot dit ‘ik’ maakt, is iets wat tegelijkertijd eigen en vreemd is aan mijzelf” (16). Het eigene en het vreemde kunnen niet van elkaar worden gescheiden, hooguit onderscheiden in bepaalde situaties zoals die in dit boek beschreven worden.
Slatman neemt (in het eerste hoofdstuk) radicaal afscheid van de filosofische traditie die juist de vreemdheid van onze lichamelijkheid aangreep om het geestelijke voorrang te geven en het lichaam negatief te waarderen. Ze beschrijft in hoofdstuk twee hoe de eigenheid van onze lichamelijkheid grenzen heeft. In hoofdstuk drie behandelt ze ons spiegelbeeld als de (soms vreemde) buitenkant van ons lichaam. Hoofdstuk vier gaat over mogelijkheden om ons lichaam vanbinnen te visualiseren (bijv. door endoscopie). Hoofdstuk vijf tenslotte gaat in op taal en wat er gebeurt als een kind ‘ik’ leert zeggen.
Een indrukwekkend, sprankelend boek vol originele ideeën, dat aan eenmaal lezen niet genoeg heeft.
Toevallig stond ik deze zaterdag in de boekwinkel, op zoek naar een boek over filosofie over het lichaam. Ik heb niets kunnen vinden. Ik zal dit boek eens proberen.