
Ik kan me nog herinneren dat ik het boek Meer ik, meer moraal: Persoonlijk leiderschap in de georganiseerde samenleving van Frank Verborg bij een boekwinkel zag liggen. Op een tafel met recent verschenen filosofische boeken. Ik zag de titel en liet het boek vervolgens liggen. Ik nam niet eens de moeite om het boek door te bladeren.
Totdat ik het recentelijk kreeg toegestuurd om te recenseren. Toen moest ik het wel lezen. Weet je, ik dacht dat het weer zo’n wazig organisatietheoretisch of managementboek zou zijn. En bovendien een verdediging van individualisme. Doodsaai dus.
Dat bleek een foute beoordeling.
Frank Verborg is volgens de achterflap van het boek filosoof, organisatieadviseur en coach. Deze drie rollen komen ook in de verschillende hoofdstukken van dit boek goed naar voren. Dit boek bevat in zekere zin – en schetsmatig, het gaat immers om een boekje van zo’n 150 pagina’s – de visie van Verborg voor hoe mens en samenleving zich tot elkaar zouden moeten verhouden, hoe de relatie tussen mens en organisatie geoptimaliseerd kan worden en hoe inspirerend leiderschap werkt.
In het eerste hoofdstuk vraagt Verborg zich af wat het ‘ik’ eigenlijk is. Er zijn twee manieren om het ‘ik’ op te vatten, schrijft hij. De ene manier legt de nadruk op het verhaal dat we over onszelf vertellen en dat coherentie verleent aan onze ervaringen. Dit is het ‘verhalende ik’. De andere manier legt de nadruk op de objecten waar we ons aandachtig op richten: het ‘ervarende ik’. Dat laatste betekent dat onze individualiteit bepaald wordt door de wisselwerking met onze objectwereld. Je bent wat je waarneemt, zeg maar. Verborg opteert vrij uitdrukkelijk voor de tweede opvatting, ofschoon ik geneigd ben te denken dat je toch een omvattend verhaal nodig hebt om de eenheid van je ervaringen te waarborgen.
Het tweede hoofdstuk gaat over de opkomst van het individualisme en de veranderende verhouding tussen individu en gemeenschap vanaf pakweg de middeleeuwen. Aan de hand van Charles Taylor en Norbert Elias hoe niet alleen onze beleving van (kosmische) orde en tijd veranderd is, maar ook onze kijk op onszelf als onderdeel van de gemeenschap: we zien onszelf vandaag de dag als autonome en vrije mensen, als meesters van ons eigen bestaan, en daarbij vergeten we vaak dat we uiteindelijk groepsdieren zijn en afhankelijk van elkaar. Ik vond dit een bijzonder interessant hoofdstuk waarin Verborg in een notendop een revolutie in het denken en beleven in onze Westerse cultuur weet te beschrijven.
De moraal – een visie op het goede leven en hoe het ‘ik’ dat ook symbolisch verkent – staat centraal in het derde hoofdstuk. Verborg volgt Taylor, die schrijft dat ons leven door drie kernwaarden gedragen wordt: de autonomie van de menselijke persoon, de waardering van het gewone leven en het vermijden van menselijk lijden. Verborg concludeert: ‘Respect voor de persoonlijke autonomie en daaruit voortvloeiend het respect voor de intieme en persoonlijke relaties in de privésfeer en de wil o het menselijk lijden uit te bannen, is de moderne manifestatie van het goede leven’ (53).
Ook ‘subjectiviteit’ (in Verborgs denken een belangrijk begrip) komt in dit hoofdstuk aan de orde, het idee ‘dat iemand zichzelf beleeft als centrum van ervaring en oorsprong van zijn handelen’ (57). De mens vandaag de dag wordt beschouwd als een subject, dat gericht is op zin en betekenis en het vermogen heeft om kritisch te reflecteren. Dat is de kern van het hedendaagse mensbeeld.
Hoofdstuk vier gaat over de bronnen van ons denken over het ‘ik’. Opnieuw volgt Verborg Charles Taylor en schuift Plato, Augustinus en Descartes naar voren als de meest toonaangevende denkers. Bij Plato komt de zelfbeheersing centraal te staan, bij Augustinus het innerlijk en bij Descartes de persoonlijke autonomie. Het mooiste deel van dit essay zijn de laatste pagina’s over ‘ik-kracht’. Hierin vind je een meditatie over Heideggers idee van authenticiteit, dat erin bestaat dat de mens alles van zich af moet gooien en zich volledig moet overgeven aan de autoriteit van de eigen stem diep van binnen. Verborg daarentegen stelt dat dit vrijwel onmogelijk is.
Hij volgt Levinas die taal en cultuur niet ziet als ‘een verlaten pakhuis, dode structuur of culturele dwangbuis, maar een levend gebeuren van mensen die zichzelf uitdrukken. Het ik drukt zichzelf uit in de taal en de cultuur van het werk, de zorg voor anderen, het genieten et cetera. En als uitdrukking is die expressie gericht op anderen. Dat is voor Levinas de vergeten dimensie die besloten ligt in alle menselijke activiteiten’ (83). We drukken ons dus altijd uit door de instrumenten die de cultuur ons aanreikt. Maar ieder van ons doet dat op een eigen unieke wijze, en die maakt dat de uitdrukking authentiek is.
Hoofdstuk vijf is een van de twee organisatiekundige hoofdstukken. Het gaat over de worsteling van het ‘ik’ en de georganiseerde samenleving. Dat een samenleving ordening nodig heeft, is onontbeerlijk, maar soms wordt de menselijke maat uit het oog verloren, wordt de creatieve rationaliteit onderdrukt en ontstaat een onredelijk conglomeraat van bureaucratie dat onderdrukkend werkt. Verborg beschrijft goed de spanningen die de hedendaagse mens moet verduren en doorleven om in onze gebureaucratiseerde en ‘verMcDonaldiseerde’ samenleving stand te houden.
Hoofdstuk zes is een meer psychologische beschouwing (uitgaande van het werk van Damasio en Frijda) dat de relatie tussen emoties en gevoelens en het ‘ik’ onder de loep neemt. Gevoelens stellen ons in staat om creatief te worden, vooral wanneer we ons bewust worden van ons gevoelsleven en soms pijnlijke gevoelens weten te accepteren. Op dat moment raken we verbonden met onze ‘vitale levenskern’ en zijn we niet langer ‘louter speelbal, maar verhouden we ons tot wat ons beweegt en worden we meer en meer speler. Waar “het” was, ontstaat meer ik’ (121). En wanneer we zo onze subjectiviteit beleven, stelt Verborg, ‘kunnen we ook openstaat voor de subjectiviteit van anderen’ (121), dan krijgen we pas oog voor de ander. Helaas werkt Verborg dit laatste niet verder uit, terwijl dit toch de kern van het boek is: Meer ik, meer moraal.
Hoofdstuk zeven, ten slotte, is een bevlogen essay dat gaat over de kwaliteiten die echte leiders moeten hebben, gedreven door ‘ik-kracht’ die de creatieve rationaliteit van bijvoorbeeld werknemers weet aan te spreken.
Verborgs boek is uiteindelijk een verzameling essays die niet een lineair betoog vormen, maar tezamen een lappendeken van in elkaar sluitende elementen vormen. Het centrale punt van het boek lijkt te zijn dat wanneer we vandaag de dag niet louter speelbal meer moeten zijn, maar opnieuw ons actief moeten verhouden tot wat ons beweegt. We moeten dus, zo Verborg, actief onze subjectiviteit beleven, er meester over worden (ook over onze gevoelens, middels bijvoorbeeld mindfulness), en zo meer ‘ik-kracht’ ervaren (persoonlijke inzet). Als we ons bewuster worden van onze eigen subjectiviteit, krijgen we ook oog voor de subjectiviteit van anderen en alles wat daarmee samenhangt. Moreel leiderschap behoort die subjectiviteit nog verder te stimuleren om zo het beste uit de mens te halen.
Dit verklaart ook de titel: Meer ik, meer moraal. ‘Ik’ moet dan gezien worden als: ik als bewust subject, me bewust van hoe ik me tot de wereld en tot anderen verhoud, hoe ik in de wereld sta, mijn visie op het goede leven en de wijze waarop ik die visie in de wereld probeer te realiseren. Op het moment dat ik me daar bewust van word, word ik me ook bewust dat de ander evenzeer subject is, met een eigen visie op het goede leven, dat die visie wellicht verschilt van de mijne, maar dat ik daarmee in gesprek kan gaan en zo ook kan leren als ik me openstel voor de ander.
Ik vind dit enerzijds een bewonderenswaardige stellingname die tegen idealisme aanschurkt. Tegelijkertijd ben ik er ook behoorlijk kritisch over. Er zit veel van waarheid in de essays, en met name het tweede hoofdstuk en delen van hoofdstuk vier vind ik echt pareltjes. Toch vind ik dat het boek in zekere zin het individualisme in onze hedendaagse samenleving accepteert en eigenlijk nog probeert te versterken. Eigenlijk, lijkt de boodschap, gaat het individualisme niet ver genoeg. We moeten nóg harder op het individu inzetten, en met name een beroep doen op de ‘ik-kracht’ van het individu: de persoonlijke inzet. Dit kan er uiteraard toe leiden dat mensen die een minder geslaagd leven hebben, ervan kunnen worden beticht dat ze niet voldoende hebben ingezet, dat ze hun ‘ik-kracht’ te weinig hebben ontplooid en gebruikt. Die kant wil ik niet op – en Verborg ook niet, daar ben ik zeker van.
Dit is een interessant filosofieboek met een zevental goed geschreven essays die tot nadenken stemmen over wat het ‘ik’ is, en wie ‘ik’ ben in deze samenleving, en hoe ‘ik’ me verhoud tot de ander. In een tijd waarin moreel leiderschap op alle mogelijke manieren weer aan de orde is, is Verborgs boek een zeer welkome en tot nadenken stemmende bijdrage.
Ook al had ik, afgaande op de zakelijke en – ach, laten we het beestje bij de naam noemen – ronduit saaie titel het boek in eerste instantie laten liggen, ik ben blij dat ik alsnog de kans heb gekregen dit boek te lezen. En ik hoop dat meer mensen – politici, managers – dat zullen doen.
Frank Verborg, Meer ik, meer moraal: Persoonlijk leiderschap in de georganiseerde samenleving.
Zoetermeer: Klement 2016
ISBN 9789086871759
paperback, 150 pp., € 18,50
Quote column: Op dat moment raken we verbonden met onze ‘vitale levenskern’
Wat behelst nu de term “vitale levenskern, dat is me niet helemaal duidelijk.
Egbert,
Daar laat Frank zich verder niet inhoudelijk over uit, vandaar ook mijn aanhalingstekens.
@Teade: Het betreft in ieder geval een term met een hoog spiritualiteitsgehalte, dat zal je wel met me eens zijn. Jammer dat de auteur zich daar niet verder over uitlaat, dat verbonden worden staat, zoals beschreven, als het ware voor een soort van Aha-erlebnis.
Egbert,
Het hele boek ademt spiritualiteit (in het laatste hoofdstuk – als ik me goed herinner – gaat hij ook op mindfulness in), maar tegelijkertijd blijft Verborg heel nuchter in zijn beschrijving. Die ‘vitale levenskern’ kan voor verschillende mensen verschillende dingen aanduiden. Maar de spirituele dimensie van de mens zit daar zeker ook in vervat.