Fokke van der Heide, “Rispinge I” (boekbespreking)

Over het algemeen geniet ik van het recenseren van boeken. Het bespreken van boeken is werkelijk een van de mooiste klussen die ik me kan wensen. Ik krijg regelmatig boeken toegestuurd die ikzelf vermoedelijk niet aangeschaft zou hebben, en die me aangenaam verrassen.

Maar het kan ook anders.

Zo kreeg ik een paar dagen geleden het boek toegestuurd van Fokke van der Heide, getiteld Rispinge I. Ik ken deze Van der Heide niet. Volgens het boek studeerde de auteur theologie in Kampen (Oudestraat, dus bij de synodaal gereformeerden). Daarna werd hij echter geen predikant maar ‘praktiserend huisvader’ (er wordt niet nader uitgelegd wat ik daaronder moet verstaan). Toch bleef theologie hem fascineren. En zo schreef hij jarenlang teksten die hij nu gebundeld in het boek Rispinge I (het Friese woord ‘rispinge’ betekent: ‘oogst’) bij uitgeverij Aspekt laat verschijnen.

Volgens Van der Heide is dit slechts een eerste deel ‘verzameld werk’. Het telt ruim 400 dichtbedrukte pagina’s, met veel voetnoten en veel kleingedrukte uitweidingen. Er staan naar eigen zeggen nog tenminste 3 delen op de planning, ‘zij het misschien niet allemaal even volumineus als dit eerste deel’.

Het is te hopen dat die andere delen het daglicht nooit zullen zien, want dit eerste deel is een verschrikking. Voor een recensent is het een straf om te lezen. Eerlijk is eerlijk: ik kan niet eens zeggen waar het boek over gaat. Ja, het gaat vermoedelijk over gereformeerd en vrijgemaakt, protestantse theologen, literatuur, de Triniteit, gebed. Maar bovenal is het een onbegrijpelijke, door taal- en stijlfouten geplaagde verzameling proza met zinnen die als los zand aan elkaar hangen. Een boek waar inhoudelijk werkelijk geen touw aan vast valt te knopen.

Om die laatste claim ook daadwerkelijk te hard te maken, laat ik nu een aantal citaten passeren die lukraak gekozen zijn. Werkelijk iedere alinea in het boek is zo onbegrijpelijk als de teksten die nu volgen, het is een lukrake proeve. Ik heb bovendien erop gelet dat ik ieder citaat precies zo heb afgedrukt zoals het in het boek staat, dus inclusief typo’s en andere eigenaardigheden waar het boek vol mee staat. Wel heb ik de voetnootverwijzingen weggelaten.


Enige citaten uit Rispinge I:

Wetgeving echter houdt een dode kant aan zich. Haar tekent niet voluit in haar betekenis mee te kunnen gaan zonder door dat vrome streven hoe oprecht ook anderen al gauw een gevoel van minderwaardigheid te geven. Maar waar aan eigen kant niet helemaal kan komen wat van de andere zijde komt en het gebod dus ook een dode letter blijft houden, kan dat juist een hint geven. Blijk van een geestelijk surplus (vgl. Rom. 7:14). Van wat eigenlijk geen doen is en niet goed gáát, kan toch iets uitgaan. Iets dus dat ook bewaart bij hetgeen waarmee het op gang kwam. Zelfs wanneer de herinnering daaraan is verflauwd, kan nog bewaard zijn bij iets bewaard te zijn gebleven.

Ofwel, waaraan niemand zich meer houdt, kan toch duidelijk nog een bepaalde kant op gewezen willen hebben. Zoals ook een handwijzer richting wijst. Een geestelijk werk dat vraagt om stabilitas loci. Geen beweging wil ze niet vastlopen, kan zonder een dood moment. Het kan niet meegenomen worden, zoals ook van de handwijzer het op-de-plaats-rust bij uitstek zijn stek is. (18)

Wat Mohammed van joodse en christelijke zijde erfuhr, heeft hij openbaring aan zijn adres van gemaakt. En ervaring is niet zonder informatie, zonder openbaring. En die weer niet zonder ervaring.

Zover echter is de theologische kenleer al wel een tijdje. Maar een volgende stap is van deze conjunctuur een kennisgeving af te lezen die zich niet goed laat kennen. Een God dus – om die hulplijn maar even trekken – die niet het achterste van zijn tong laat zien. Welke niet echt woord wil hebben en wiens zeggen “zwaar van tong” (vgl. Ex. 4:10) maakt. Vlot is anders, maar aan geest kan er daarom het nodige bij omen en dat lucht op. Een meer fictief zeggen dus, dat niet gefixeerd raakt op wat het zegt en zijn hoorders daar niet op vastpint. Wat het zegt, wil het nog weer herzegd hebben (vgl. Deut. 18:16). Anders dan gezegd. Een deuteronomie welke geen letter kwaad doet en diens geestelijke reserve aanspreekt. “[M]inder historisch” genomen kan het de letter juist menens zijn. (35)

Bij deze ‘afbouw’ echter gaat het niet om destructie. Bij Luther nog Heidegger. Hooggestemd humanisme wil ze tot op zijn “eigentliche Würde” gepeild hebben. Dat wil zegen, op “die ihm eigen, d.h. zu-geeignete, ereignete Würde”. Want wat precies wel bestemt het humanum? Niet vanuit God of een ideaal bekeken, maar vanuit wat het laat zien met zich mee te brengen. Zoals het marmer van de David van Michelangelo liet zien te ‘eigenen’ wat de beeldhouwer aan sculptuur eruit wist te halen. Hij maakt er niet zijn beeld van, maar laat zien wat het marmer aan “Hervorgebrachtes hervorbringt”. Hoe de entelechie deszelven die des Davids is dus. En zo laat bij Luther de “theologus crucis” zien hoe “per crucem Christi” een kruis wordt gezet door het eigen maaksel, zoals de “theologus gloriae” dat zich denkt te kunnen produceren. Van onderen wordt belicht wat daarbij geholpen door de genade van God eigen licht in diens zaak dacht te kunnen brengen. Dus kom je in je hemd dan te staan. En zoals menig theoloog zich ervoer als staande in die positie na lezing van de Heidelbergse Disputatie, zo menig filosoof na Sein und Zeit te hebben gelezen. (145)

Het leerstuk van de triniteit heeft meer met fictie dan met realiteit te maken. Meer een kaart dan het gebied, om met de titel van één van de boeken van Hermine de Graaf te spreken. Een kaart ordent wat met die orde hem ook juist ontglipt. Wat hij afdrukt is binnen die afdruk te zeer ook weer besloten om het te ontsluiten. De print legt de beweging vast die het dier maakt. En ook al is het ‘karakter’ deszelven duidelijk, daarmee zijn aard nog niet. Over zijn zieleweefsel weet je dan nog weinig.

Wat de triniteitsleer probeert in kaart te brengen wordt actu ipso van de kaart geveegd. Ze slaat nergens op. Wat ze probeert uit te tekenen, tekent zich slechts in. Een objectloze intekening. (273)

Messias kun je niet willen worden. En Jezus zou het ook niet weer hebben willen worden. Hem trof dat het zo uitkwam dat hij het leek te moeten zijn. Een treffelijkheid die zelfs zijn dood niet helemaal kon loochenen. Die maakte juist het verschil. Een klein verschil slechts, maar daarmee wel het hele verschil. Erbij aanknopen kun je niet goed. Nietwaar, wat iemand in verlegenheid brengt, moet je hem niet op vast willen pinnen. Dat werkt contraproductief en bedroeft de heilige Geest. Bederft de sfeer dus.

Echt gekomen is dus de messias niet met de komst van Jezus. Maar juist deze fictie behoedt voor valse verwachtingen. Voor een wederkomst dus die uitnodigt er vast een voorschot op te nemen. Dus op de vraag: “Wat dunkt u van de Christus?”, moet het antwoord in tweede instantie luiden: “Die komt niet weer”. Een antwoord zonder potentie wijl meer verleden dan het ooit heden geweest kan zijn. De akte is verleden en ad acta gelegd. Waarmee is gedocumenteerd dat met geen leven al gekomen is wat veel meer nog komende is en daarom blijft komen. Zoals het ochtendgloren de dag die op komst is, veel meer verbeidt dan dat het hem voorbereidt. Dag welke verbeidt nooit helemaal te zullen zijn gekomen, zoals door de teerheid van zijn dageraad aangekondigd. Zijn verschiet is de jongste dag. (287)

Inderdaad, een goed theoloog kun je niet zijn als je niet bij de bevalling van je eigen vrouw bent geweest. Geen woord dat post partum nog er goed bij kan. Trouwens tijdens de bevalling ook niet.

En hetzelfde geldt m.m van het post natum Christum. Van zijn leven liet zijn kruisdood zich reeds aflezen, zo zegt een bekend kerstliedje. Een te eigen lezing mag daarom niet gemaakt worden van wat die dood afgelezen wil hebben. Dan gaat het vroeg of laat botsen en slachten naties elkaar af. Barth en Noordmans (en de laatste nog indringender dan de eerste) hebben het theologisch duidelijk willen maken na WO I. We hebben onze schat aan kennis in aarden vaten. Kruiken die zolang te water gaan tot ze barsten. Hun inhoud is partiële kennis die meer ergens op wijst dan dat ze nu zo veel wijsheid ín zich bergt.

Maar wat een grens gesteld wil hebben, grenst ook weer ergens aan en heeft vermoeden van het aan gene zijde. Zijns ondanks krijgt juist het grensbegrip iets mee en waar het een beperking aan gesteld wil hebben. Die kennis die het draagt, zegt meer hoe het niet dan hoe het wel is. Maar wat niet goed voorstelbaar is, hoeft daarom niet minder waar te zijn. Echter een waarheid waar geen woord goed bij kan. Noordmans’ theologische kenleer wil het steeds maar weer gezegd hebben. (295)


Ik ben benieuwd of er iemand is die deze alinea’s achter elkaar kan lezen zonder ergens hardop in lachen uit te barsten – nog even afgezien van de vermoedelijk onbedoeld beroerd geformuleerde zin “een goed theoloog kun je niet zijn als je niet bij de bevalling van je eigen vrouw bent geweest”. Immers, als je die zin serieus neemt, zou een goede theoloog óf niet bestaan (ik ben tenminste niet bij de bevalling van mijn eigen vrouw geweest, wel bij de bevalling van mijn beide kinderen), of pedofiel zijn (hij trouwt met het kind waarvan hij de bevalling heeft bijgewoond). Ik laat het aan het oordeel van de lezer over wat Van der Heide bedoelt te zeggen.

Terwijl ik het boek probeerde te lezen – ik kwam er gewoonweg niet doorheen – gingen er verschillende dingen door mijn hoofd. Ik heb getwijfeld aan de geestelijke gezondheid van de schrijver. Ik heb even gespeeld met de gedachte dat dit boek een geintje was van misschien weer een Vlaamse atheïstische filosoof als poging om te laten zien hoe futiel theologie is. Ik heb gespeeld met de gedachte dat het een product was van een postmoderne-tekstengenerator van internet. Hoe dan ook, als Van der Heide een echte persoon is, en uiteindelijk neig ik ertoe het te denken, dan zou ik hem willen nomineren als de eerste auteur waarvoor een algeheel publicatieverbod zou moeten gelden. En ik bedoel dat niet louter schertsend.

Opvallend is dat het boek niet op de website van uitgeverij Aspekt te vinden is. Het is wél te vinden en verkrijgbaar op de website van Bol.com.

Rispinge I.

Fokke van der Heide.

Aspekt 2017. Ingebonden. 419 pp.

ISBN 9789463382908. € 34,95

1 gedachte over “Fokke van der Heide, “Rispinge I” (boekbespreking)”

  1. Taede,

    Wijkt dit nu zoveel af van de teksten die ‘s Zondags in kerken gezongen of gepredikt worden? Daar is ook vaak geen touw aan vast te knopen. Als ik dit wel eens op de TV zie moet ik onwillekeurig aan Toon Hermans denken die dit gegeven ooit voor zijn one man shows gebruikt moet hebben toen hij een spreker ten tonele voerde die op ernstige toon de grootste onzin verkondigde. Het publiek herkende dit onmiddelijk en daarom was het ook zo hilarisch.

Reacties zijn gesloten.