
Dat een groot wetenschapper nog niet noodzakelijkerwijs een groot schrijver te zijn of een interessant leven te hebben geleefd, wordt helder geïllustreerd door de autobiografie van de wereldberoemde fysicus Stephen Hawking, die eerder dit jaar verscheen. Ik las dit werkje de afgelopen week (in een paar uur tijd). Tijd voor een korte bespreking.
Waarom willen mensen lezen over beroemde personen? Er zit uiteraard iets voyeuristisch in, mensen houden ervan om te lezen over de besognes van de groten der aarde – roddelbladen doen er goede zaken mee. Maar daar ging het mij niet om (althans, dat houd ik mezelf voor), toen ik de autobiografie van Hawking besloot te gaan lezen. Ik was en ben oprecht nieuwsgierig naar de drive van Stephen Hawking, een icoon van natuurwetenschappelijke kennis, die als geen enkele fysicus sinds Einstein het denken over de kosmos zo heeft veranderd.
Iedereen kent de aan de rolstoel gekluisterde fysicus die met een Kraftwerk-stem orakelt over tijd, zwarte gaten en de geest van God. Onlangs gaf hij in Utrecht een lezing, en waren de kaarten als bij een popconcert in een paar minuten tijd uitverkocht. Bij het grote publiek is hij vooral bekend vanwege zijn boek A Brief History of Time: From the Big Bang to Black Holes (in het Nederlands verschenen als Het heelal: Verleden en toekomst van ruimte & tijd), een boek dat bijna even zo vaak is verkocht als de Bijbel, maar wat naar verluidt slechts een fractie van de eigenaren ook daadwerkelijk hebben gelezen. (Ja, ik heb het gelezen, ik moest het bestuderen voor een college van Wentzel van Huyssteen toen ik in 2001 in Princeton studeerde.)
Mijn kleine geschiedenis is de autobiografie van Hawking. De fysicus werd op 8 januari 1942 geboren, “precies driehonderd jaar na de dood van Galileo Galilei” (8). Hawking vertelt in het boek over zijn kinderjaren, over zijn ouders en twee zussen. Hij bleek al vroeg interesse te hebben voor techniek en wetenschap, kreeg bijbelles in het huis van de dichter Robert Graves, en bleek op school een middelmatige leerling. Hij ging op 17-jarige leeftijd in Oxford studeren, waar hij niet bijster hard werkte (conform, zo schrijft hij, de gewoonte van de studenten toen). Hij werd in 1962 postdoc in Cambridge, waar hij bij Fred Hoyle wilde werken, maar uiteindelijk bij Dennis Sciama terechtkwam. Hier begon zijn baanbrekende werk dat de kosmologie zou veranderen.
Al tijdens zijn laatste jaar in Oxford viel hem op dat hij onhandiger werd, en op 21-jarige leeftijd werd bij Hawking ALS geconstateerd, een ziekte waar hij vermoedelijk vroegtijdig aan zou komen te overlijden. De dood had echter geen haast, en Hawking, zo schrijft hij zelf, bleef van het leven genieten. Hij ontmoette Jane Wilde en trouwde met haar. Ze kregen drie kinderen, waarna Hawking verder aftakelde en Jane meer een verpleegster werd dan een vrouw – ze werd depressief. Met toestemming van Hawking begon ze een affaire met een andere man, waarmee ze uiteindelijk trouwde. Hawking kreeg een verpleegster waarmee hij uiteindelijk trouwde en jaren later weer van scheidde.
De persoonlijke delen zijn het meest interessant van het boek, ze maken de grote fysicus enigszins menselijk, ook al hanteert Hawking een louter feitelijke beschrijving. Hij schrijft zoals zijn robotstem klinkt: gevoelloos. Ook staan er hoofdstukken in over gravitatiegolven, de oerknal, imaginaire tijd, zwarte gaten en tijdreizen, die niet alleen ontzettend saai zijn, maar voor de niet-ingewijde ook nog eens ondoorgrondelijk. Het hoofdstuk waarin hij de geschiedenis van zijn bestseller A Brief History of Time is weliswaar interessant, maar de feiten die erin beschreven worden zijn verre van nieuw.
Nergens wordt nu uit het boekje duidelijk wat Hawkings drive is. Waarom heeft hij zich nadat bij hem ALS was geconstateerd zo gestort op de natuurwetenschap? Was er toch stiekem een drang tot onsterfelijkheid? Hoe verhoudt zijn wetenschappelijke denken zich tot zijn persoonlijke filosofische en metafysische denkbeelden? En waarom toch dat hardnekkige geleuter over God, dat in vrijwel al zijn boeken voorkomt? Nergens in het boekje wordt de koppeling van Hawkings leven en werk duidelijk. Het blijft een louter samenraapsel van chronologisch geordende, maar verder losstaande hoofdstukken in een vrij saai geschreven boek. Dat Hawkings leven interessant (geweest) is, wil ik graag geloven. Maar uit dit boekje blijkt daar niet veel van.
Al met al vond ik dit boek erg teleurstellend. De biografieën die er al over Hawking zijn en die na zijn dood nog geschreven zullen worden, zullen wellicht een rijker en veelzijdiger beeld geven van het leven van deze man. Hij zal dan hopelijk menselijker worden dan de persoon die uit deze autobiografie naar voren komt.
Stephen Hawking, Mijn kleine geschiedenis.
Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker 2014.
ISBN 9789035141520, 119 pp., 15 euro.